Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 8 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 8

David verheft op’t hoochste Godts Majesteyt, almachticheyt, ende wonderbare regeringe: insonderheyt sijne onbegrijpelicke goedertierenheyt ende genade aen den elendigen mensche, in den Messia Iesu Christo.
 
1 EEn Psalm Davids, voor den 1 Opper-sangmeester, op de 2 Gitthith.
1 Siet Psal. 4. op vers 1.
2 Dit houden sommige oock voor sekeren toon, ofte een instrument der Musijcke, tot het spelen ende singen der Psalmen, gebruyckt by de nakomelingen (als eenige meynen) van Obed-edom, die een Levijt ende Sanger was, genoemt de Gitthiter, 2.Sam. 6.10. ’T Hebr. woort Gath (waer van Gitthit schijnt te komen) is de naem van eene vermaerde stadt der Philistijnen, (alwaer sommige meynen dit instrument eerst gevonden te zijn) ende beteeckent oock eene wijn-persse, ofte, oly-persse, daerom (als mede uyt den inhoudt deses Psalms) eenige gissen, dat dese Psalm gemaeckt zy om gesongen te worden, als een danck-Psalm, ter tijt van den Wijn-oogst.
 
2 ô HEERE, onse Heere, hoe 3 heerlick is uwen 4 Naem op de gantsche aerde! die ghy uwe Majesteyt gestelt hebt 5 boven de hemelen.
3 Ofte, doorluchtich, grootmachtich, overtreflick - geweldich, wijt vermaert. Alsoo Iesa. 33. vers 21. Ierem. 30.21. Het Hebr. woort wort oock den Grooten op aerden toe-geschreven, Iud. 5.13, 25. Neh. 3.5. Ierem. 14.3. ende 25.33, 34. oock den godesaligen, Psal. 16.3. selfs de bruysende wateren van’t roode meyr, Exod. 15.10. beteeckende altoos eenige sonderlinge uytnementheyt.
4 D. ghy selfs, met den roem van uwe macht, wijsheyt ende goedicheyt, die in alle uwe wercken blijckt.
5 D. wiens Majesteyt onbegrijpelick ende oneyndelick is. Vergel. 1.Reg. 8.27. ofte, die ghy uwe Majesteyt boven alle sienlicke hemelen heerlick openbaert. Vergel. Ephes. 4.10.
 
3 Uyt a den mont der 6 kinderkens, ende der 7 suygelingen, hebt ghy 8 sterckte 9 gegrontvest om uwer 10 tegenpartyen wille; om den vyant ende 11 wraeck-gierigen te doen 12 ophouden.
a Matth. 21.16.
6 Verst. soodanige kinderen, die nu sprake ende verstant beginnen te gebruycken, die op straten loopen spelen. Vergel. Ierem. 6.11. ende 9.21. Thren. 1.5. Mat. 21.16. hoewel het Hebr. woort somtijts anders gebruyckt wort. Siet Iob 3.16.
7 Aen de welcke Godt sijne wonderlicke macht, goedicheyt, ende voorsichticheyt alsoo bewijst, dat sy daer van een krachtich ende onwedersprekelick bewijs zijn. Waer op de Heere Christus dese woorden gepast heeft, Siet Mat. 21.16.
8 And. krachtigen, ofte, stercken lof. dat is, lof uwer kracht, ofte sterckte. Alsoo Psal. 29.1. ende 96.7. ende 118.14. Vergel. Matth.21.18.
9 D. vastelick geordineert, besloten ende volbracht. Vergel. Esth. 1.8. ende Psal. 11.3.
10 D. om de loochenaers ende bespotters van uwe Godtlicke regeringe ende voorsichticheyt te beschamen.
11 Hebr. den genen die sich wreeckt.
12 Om hem te bedwingen, ende van sijn lasterlick voornemen te doen afstaen.
 
4 13 Als ick uwen hemel aensie, het werck uwer 14 vingeren, de mane, ende de sterren, die ghy bereydt 15 hebt;
13 And. want ick aensie, ofte, sal aensien, etc.
14 D. die ghy met uwe wonderlicke wijsheyt soo konstichlick gewrocht hebt. Eene gelijckenisse van menschen, die seer konstichlick met de vingeren wercken, als stickers, borduer-werckers, etc.
15 Verst. hier op: so gedencke ick by my selven, ofte roepe uyt, aldus:
 
5 b Wat is de 16 mensch, dat ghy sijner 17 gedenckt? ende 18 de sone des menschen, dat ghy hem besoeckt?
b Iob 7.17. Psal 144.3. Hebr. 2.6.
16 Ofte, broose, elendige mensch. Het Hebreeusch woort Enosch komt van een woort, dat seer swack, ja dootlick kranck zijn, beteeckent. Siet Iob 5. op vers 17.
17 Door dit dencken ende besoecken Godts, wort voornemelick verstaen het gantsche genaden-werck in den Messia, onsen Heere Christo, den vervallenen mensche bewesen: waer toe het volgende mede gehoort. Vergel. wijders Genes. 8. op vers 1. ende 21. op vers 1.
18 Ofte, Adams kint. Siet 1.Reg. 8. op vers 39.
 
6 Ende hebt 19 een 20 weynich hem minder gemaeckt dan de 21 Engelen, ende hebt hem met eere ende heerlickheyt gekroont?
19 Dese woorden worden van den Apostel in’t bysonder op onsen Heere Christum gepast. Hebr. 2.9.
20 D. een kleyn deel, niet veel, ofte, eenen korten tijt. Siet Psal. 2. op vers 12.
21 Hebr. Elohim, ’t welck hier beduyt Engelen. Siet Hebr. 2.9.
 
7 Ghy doet hem heerschen over de wercken uwer handen; c ghy hebt 22 alles onder sijne voeten gesett:
c 1.Corinth. 15.27.
22 Dit wort in’t volgende verklaert.
 
8 23 Schapen ende 24 ossen, alle die; oock mede de 25 dieren des velts,
23 D. kleyn vee. Siet Genes. 12. op vers 16.
24 D. groot vee.
25 Verst. de wilde dieren. Siet van het Hebr. woort. Gen. 1. op vers 26. ende 6. op vers 7.
 
9 26 ’Tgevogelte des 27 hemels, ende de visschen der zee; ’tgene de paden der 28 zeen doorwandelt.
26 Siet van het Hebr. woort Tsippor, Levit.14. op vers 4.
27 D. luchts: als elders dikwijls.
28 D. allerleye vergaderingen van wateren. Siet Genes. 1. op vers 10.
 
10 ô HEERE, onse Heere, 29 hoe heerlick is uwen Naem op de gantsche aerde!
29 Als bov. vers 2.

Einde Psalm 8