Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 77 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 77

De Prophete beschrijft in sijn exempel, seer levendich, de aenvechtinge, die de geloovige hebben, so wanneerse de gunstige tegenwoordicheyt Godts niet gewaer en worden; mitsgaders de overhant des geests, die sich in geloove weder-opricht ende sterckt, voor de betrachtinge van Godts getrouwe beloften, ende voorgaende weldaden.
 
1 EEn Psalm 1 Asaphs: voor den Opper-sang-meester, 2 over Ieduthun.
1 Siet Psal. 50. op vers 1.
2 Siet Psal. 39. op vers 1. ofte, in Ieduthun. D. over, ofte, onder de nakomelingen van Ieduthun: And. voor Ieduthun selfs, als mede een der opper-sang-meesters zijnde.
 
2 Mijne stemme is tot Godt; ende ick roepe: mijne stemme is tot Godt, ende hy sal de oore tot my neygen.
3 Ten dage mijner benaeutheyt socht ick den Heere: mijne hant was des nachts 3 uytgestreckt, ende en liet niet af: mijne ziele 4 weygerde getroost te worden.
3 Tot Godt met geduerich bidden. ofte, uytgebreydt, eygentl. uytgeschuddet, uytgestort, gelijck de gene die misbaer bedrijven, de handen nu t’samen slaen, dan van een werpen, item heen ende weder bewegen, nae de gesteltenisse des herten. And. overgoten, ofte, overstort, T.w. met tranen.
4 Dat is, ick konde de droefheyt niet versetten, ofte matigen, ick wert bestreden met mistroosticheyt. Vergel. Genes. 37. op vers 35.
 
4 Dacht ick aen Godt, so maeckte ick misbaer: 5 peynsde ick, so wert mijne ziele 6 overstelpt, 7 Sela!
5 Als Genes. 24.63. siet aldear. And. badt ick.
6 Siet Psal. 61. op vers 3.
7 Siet Psal. 3. op vers 3.
 
5 Ghy hielt mijne oogen 8 wakende; ick was 9 verslagen, ende en sprack niet.
8 Hebr. ghy hieldt de wachten mijner oogen. dat is, (als sommige verstaen) mijne oogen-leden. de sin is, ghy hieldt my wacker, dat ick niet kost slapen, vermits de geduericheyt van’t kruys, ende droefheyt.
9 Als yets dat met hameren geklopt ende geslagen wort: gelijck de gene, die ’t herte klopt, ofte slaet van groote ontsteltenisse. Vergel. Iud. 13. op vers 25. ende Gen. 41. op vers 8. Dan. 2. versen 1, 3. alwaer het selve Hebr. woort gebruyckt wort.
 
6 Ick overdachte de dagen van 10 outs; de jaren der 11 eeuwen.
10 Volgens het bevel Deut. 32.7. Vergel. Psal. 74.12, etc.
11 Dat is, die voor langs gepasseert zijn. van het Hebr. woort Olam siet Ierem. 2. op vers 20.
 
7 Ick dachte aen mijn 12 snarenspel, in der nacht overleyde ick in mijn herte; ende mijn geest 13 ondersocht.
12 Hoe ick Godt in voortijden met vreuchden plach te dancken voor sijne weldaden.
13 Om het rechte verstant hier van de bekomen. Vergel. Psal. 73.16, 17. hier uyt zijn de volgende woorden des Propheets gesproten, als of hy seyde: Ten laetsten dacht ick; sal dan de Heere, etc. als volcht.
 
8 Sal dan de Heere in 14 eeuwicheden verstooten? ende 15 voortaen niet meer goetgunstich zijn?
14 D. voor altoos.
15 Hebr. niet voortvaren, ofte, toedoen meer goetwillich, ofte goetgunstich, ofte, wel-genegen te zijn, ofte, wel-gevallen, wel-behagen te nemen. T.w. in my, ofte, sijn volck, dien hy voormaels so groote genade bewesen heeft?
 
9 Houdt sijne goedertierenheyt in eeuwicheyt op? heeft de 16 toesegginge een eynde, 17 van geslachte tot geslachte?
16 D. het woort sijner belofte?
17 Hebr. in geslachte ende geslachte.
 
10 Heeft Godt vergeten genadich te zijn? heeft hy sijne barmherticheden door toorne toegesloten? Sela!
11 Daerna seyd’ ick; dit 18 krenckt my; 19 [maer] de rechterhant des Alderhoochsten verandert.
18 N. dat Godt my nu anders tracteert als voor desen, dat hy in de regeringe van sijn volck niet altoos den selven kours houdt. Godt doet alles wijslick, ende soo als het tot sijner eere ende onsen beste dienstich is. Anders, dit krenckt my; de veranderinge vande rechterhant des Alderhoochsten. Ofte vraechs-wijse: sal my dit krencken, dat de rechterhant des Alderhoochsten verandert? ofte; Dit is mijn bidden, het veranderen van de rechterhant des Alderhoochsten.
19 D. hy kan dit lijden in blijtschap haest veranderen.
 
12 Ick sal der daden des HEEREN 20 gedencken: ja ick sal gedencken uwer 21 wonderen van outs her;
20 Om my daer door op te richten ende te verstercken.
21 Hebr. uwes wonders, ofte, wonderwercks. ende soo in’t volgende vers al u werck, ofte, al u doen.
 
13 Ende sal alle uw wercken 22 betrachten, ende van uwe daden 23 spreken.
22 Ofte, verhalen.
23 Ofte, aendachtich mercken op, etc.
 
14 O Godt, uwen 24 wech is in het Heylichdom: wie is een groot Godt, gelijck Godt?
24 D. uwe regeringe verstaetmen eygentlick te degen in u heylichdom ende Gemeente, niet onder de kinderen deser wereld. Vergel. Psal. 73.17. And. uwen wech is in heylicheyt. D. u doen is gantsch heylich, al ist dat wy’t dickwijls niet en begrijpen.
 
15 Ghy zijt die Godt, die a wonder doet: ghy hebt uwe sterckte bekent gemaeckt onder de volcken.
a Exod. 15.11.
 
16 Ghy hebt u volck door [uwen] 25 arm verlost; de kinderen Iacobs ende 26 Iosephs, Sela!
25 D. door uwe groote kracht, door u gewelt. Siet Exod. 6.5. Psal. 79.11.
26 Ioseph was oock Iacobs sone, ende volgens sijne kinderen Iacobs kinderen, maer hy wort hier in’t bysonder genoemt, om de heerlickheyt ende voordeel van Ephraim ende Manasse. Genes. 50.21. 1.Chro. 5.1, 2. oock had hy gantsch Israel, als een vader, in Egypten gevoedt: ja door Ioseph worden somtijts de 10 stammen, ofte oock gantsch Israel verstaen. siet Gen. 45.10, 11. ende 48.22. Vergel. Psal. 80. op vers 2, 3.
 
17 b De wateren sagen u, o Godt, de wateren sagen u, sy 27 beefden: oock waren de afgronden beroert.
b Exod. 14.21.
27 Ofte, wierden bange, als eene die in barens noot is: wechvliedende, als van angst ende bangicheyt, om Israel den pas te openen door de roode zee. Vergel.Psal. 114.3, 5.
 
18 c 28 De dicke wolcken goten water uyt; de bovenste wolcken gaven 29 geluyt: oock gingen uwe 30 pijlen daer henen.
c Exod. 14.24.
28 Dit vers (als oock het volgende) schijnt te verklaren ’t gene Exod. 14.24, 25. geseyt wort, als wesende alsoo geschiet, dat Godt eerst een schricklick onweder verweckt heeft over de Egyptenaers.
29 D. donder.
30 Blixem-stralen, als in’t volgende verklaert wort. Verg. 2.Sam. 22.15.
 
19 ’Tgeluyt uwes donders was in dit 31 ronde; de blixemen verlichteden de werelt: de aerde wert beroert ende daverde:
31 Ofte, in den kloot, sphere. D. in de lucht, die als een kloot in’t ronde om den aerdbodem gaet. aengaende ’t Hebr. woort, vergel. Psal. 83. vers 14. Iesa. 17.14. Ezech. 10.2, etc.
 
20 Uwen 32 wech was in de zee, ende u pat in groote wateren: ende uwe 33 voetstappen en werden niet bekent.
32 Doe ghy gingt, om u volck te voeren door de roode zee, ende de vyanden daer in te storten. Siet Exod. 14.19, 20, 22. Neh. 9. vers 11. Vergel. Nah. 1.3.
33 D. daer en was geen teecken van sulcken passage, want de wateren keerden weder, ende waren als te vooren, Exod. 14.26, 28.
 
21 Ghy 34 leyddet u volck, d als eene cudde; door de 35 hant van Mose ende Aaron.
34 Als een herder, voerende haer door de woestijne nae’t lant Canaan, ende sorge voor haer dragende, etc. alsoo Psal. 78.52.
d Psal. 78.52. ende 80.2.
35 D. den dienst.

Einde Psalm 77