Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 65 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 65

David looft Godt, eerst van wegen der geestelicke gaven, die hy over sijne gemeynte uytstort in Christo, in welcken, als Godts rechten Tempel, de gebeden verhoort, de sonden vergeven, ende alle genaden-gaven rijcklick verleent worden. Daer na van wegen des tijtlicken segens, ende der weldaden, die hy den menschen in’t gemeyn, soo in de regeringe der werelt, als in den overvloet van lichamelicke nootdrufticheden, mededeylt.
 
1 EEn Psalm Davids, een 1 liedt: voor den 2 Opper-sang-meester.
1 Siet Psal. 48 op vers 1.
2 Siet Psal. 4 op vers 1.
 
2 De lofsanck is 3 [in] stilheyt tot u, ô Godt, in Zion: ende u sal 4 de gelofte betaelt worden.
3 Ofte, swijgende, dat is, in uwe kercke prijstmen u, met stilheyt ende gedult verwachtende ende waernemende uwe weldaden. Vergelijckt Psal. 62. op vers 2.
4 T.w. van danckbaerheyt, diemen in noot biddende u belooft heeft. siet in den volgenden Psalm vers 13, 14. ende bov. Psal. 61. op vers 6.
 
3 5 Ghy hoort het gebedt; tot u sal 6 alle vleesch komen.
5 Ofte, ghy die’t gebedt hoort, ofte, ô ghy hoorder des gebedts.
6 D. alle soorten van menschen. Vergel. Genes. 6.12. Psal. 145.21. Ioel 2.28. Actor. 2.17. aldus kanmen dit nemen als eene Prophetye van de bekeeringe der heydenen tot Godt. And. [dies] komt alle vleesch, dat is, plegen allerley stants menschen tot u te komen, T.w. om dat ghy soo genadich zijt in’t verhooren der gebeden.
 
4 7 Ongerechtige dingen hadden de overhant over my: [maer] onse overtredingen, die 8 versoent ghy.
7 Hebr. woorden, ofte, dingen, saken der ongerechtigeden waren geweldiger, ofte, machtiger dan ick. dit kanmen duyden op Sauls regeringe ofte Absaloms oproer; ende voorts nemen als eene bekentenisse van Godts volck, aengaende de sonden, die sy somtijts, in den geestlicken strijdt onderliggende, bedreven hadden.
8 Ofte, ghy bedecktse genadichlick, ghy vergeeftse om de versoeninge des Messie. Vergel. Dan. 9.24. ende Lev. 1. op vers 4. het Hebr. woort siet op het versoen-decksel, dat op d’Arcke des verbonts was, (Exod. 25. versen 17, 18.) zijnde een voorbeelt der versoeninge onses Heeren Iesu Christi.
 
5 Wel gelucksalich is hy [dien] ghy verkiest, ende doet naederen, dat hy woone in uwe 9 voorhoven: wy sullen 10 versadicht worden met het goet van u huys, [met] het 11 heylige van u Paleys.
9 Siet 2.Chron. 33. op vers 5. ende Hebr. 12.22, etc. ende Ephes. 2. versen 19.
10 Siet bov. Psal. 63. op vers 6. ende 36. op vers 9.
11 Ofte, heylige dingen, als offerhanden, etc. op den Messiam siende. And. heylige [plaetse], Heylichdom. in ’t volg. Paleys. Dat is, Tabernakel. Siet Psal. 5. op vers 8.
 
6 Vreeslicke dingen sult ghy ons in gerechticheyt 12 antwoorden, o Godt onses heyls; ô 13 vertrouwen aller eynden der aerde, ende der verre gelegenen [aen] de zee.
12 Op onse gebeden antwoort gevende uyt u heylichdom, ende teecken van den Hemel, tegen onse vyanden, tot versekeringe uwes verhoorens: zijnde beyds seer ontsichtelick ende overeenkomende met uwe gerechticheyt. Siet Num. 7.89. Psal. 3.5. ende 18.7, 8, etc.
13 Dit kan alsoo verstaen worden, dat alle menschen in de werelt haer onderhout, bewaringe ende voorstant van Godt moeten hebben, indien sy bestaen sullen, vergel. Psal. 104.27, etc. ofte, men mach het nemen van het salichmakende vertrouwen op Godt, ten opsien van de beroepinge der Heydenen tot het geloove in Christum. Siet Iesa. 42. versen 4, 5, 6, etc.
 
7 Die de bergen vast sett door sijne kracht: omgordt zijnde met macht.
8 Die het bruysen der zeen stilt; het bruysen harer golven, ende het rumoer der volcken.
9 Ende die op de eynden woonen vreesen voor uwe teeckenen: ghy doet de 14 uytgangen des morgens ende des avonts juychen.
14 D. de menschen ende wilde dieren, die ’s morgens ende ’s avonts uytgaen. Siet Psal. 104. versen 20, 21, etc. And, d’uytkomsten. Dat is: het is van u dat een vrolicken morgen ende avont komt.
 
10 Ghy 15 besoeckt het lant, ende hebbende het 16 begeerich gemaeckt, verrijckt ghy het grootlicx; de 17 riviere Godts is vol waters: wanneer ghy 18 het alsoo bereyt hebt, maeckt ghy 19 haerlieder koorn gereedt.
15 D. ghy doet wel by ’t lant, ofte de aerde, door uwen milden segen, als volgt. Vergel. Deut. 11.12. ende siet Genes. 21. op vers 1.
16 Ofte, graech, dat is, dorstich nae regen. And. ghy zijt het wel genegen. Anderen setten’t over, ghy watert het. nemende het Hebr. woort van eenen anderen oorspronck.
17 Soo noemt de Prophete Godts regen, dien hy sent om het lant vruchtbaer te maken: ofte, de wolcken, daer uyt hy den regen afsent: sommige nemen het woort, Godts, als bygevoecht tot uytdruckinge eenes overvloedigen regens, als bergen ende cederen Godts, dat is, seer groote, hooge. Vergel. Deut. 11. versen 10, 11.
18 T.w. het lant.
19 T.w. der menschen, dae van sy sullen leven.
 
11 Ghy maeckt sijne 20 opgeploechde aerde 21 droncken; ghy doetse dalen [in] sijne voren: ghy maeckt het 22 weeck door de 23 droppelen, ghy segent sijn uytspruytsel.
20 Van’t Hebr. woort, beteeckenende, nae veler gevoelen, de scherpe ruggen tusschen twee voren op geworpen ende uytstekende, Siet Iob 31. op vers 38.
21 D. ghy bewatert ende begietse overvloedich met den regen.
22 Hebr. ghy smelt, ofte, ontdoet het, te weten, het lant.
23 D. druppenden regen, ofte, slach-regen, dichten regen. het Hebr. woort komt van menichte, ofte grootheyt der droppelen.
 
12 Ghy 24 croont het jaer uwer 25 goetheyt: ende uwe 26 voetstappen 27 druypen van vetticheyt.
24 Elck deel des jaers vercierende met bysondere segeningen.
25 D. u goet jaer, dat van uwe goet-daden overvloeyt: als, berch uwer heylicheyt, ende diergelijcke.
26 Hebr. wagen-sporen. D. voet-paden, als of hy seyde: over al waer ghy henen vaert ofte passeert, laet ghy uwen segen achter. Vergel. Ioël 2.14. ofte, uwe sporen. D. uwe wolcken, daer op ghy vaert, als op eenen wagen. Psal. 104. Siet oock Iob 36.28. ende 38.26, 27.
27 Ofte, druppen vetticheyt.
 
13 Sy bedruypen de 28 weyden der woestijne: ende de heuvelen zijn 29 aengegordt met verheuginge.
28 Als Psal. 23.2. And. de hutten der woestijne druypen.
29 Groenende ende verciert zijnde met gras door den regen, waer door sy, als vrolick, den menschen toelacchen. siet Iob 8. op vers 18.
 
14 De velden zijn bekleedt met kudden, ende de dalen zijn bedeckt met koorn: sy juychen, oock singense.

Einde Psalm 65