Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 53 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 53

Siet den inhoudt deses Psalms op den 14 Psalm.
 
1 EEn’ 1 onderwijsinge Davids: voor den 2 Opper-sang-meester op 3 Machalath.
1 Siet Psal. 32. op vers 1.
2 Siet Psal. 4. op vers 1.
3 Dit schijnt oock een naem te zijn van seker musicael instrument, niet ongelijck de Nechiloth. Siet Psal. 5. op vers 1. Vergel. ond. 88.1.
 
2 4 De dwaes a seyt in sijn herte; Daer en is geen Godt: sy verderven’t ende sy bedrijven grouwelick onrecht, b daer is niemant die goet doet.
4 Dese psalm komt over een met den veertienden, uytgenomen eenige veranderinge, die’t den H. Geest belieft heeft daer in te gebruycken. Siet d’aenteeck. aldaer.
a Psal. 10.4. ende 14.1, etc.
b Rom. 3.12
 
3 Godt heeft uyt den Hemel nedergesien op de menschen kinderen, c om te sien, of yemant verstandich ware; die Godt sochte.
c Rom. 3.10.
 
4 Een yeder van hen is te rugge gekeert, t’samen zijn sy stinckende geworden, daer en is niemant die goet doet; oock niet een.
5 Hebben dan de werckers der ongerechticheyt geene kennisse? die mijn volck op-eten, [als of] sy broot aten? sy en roepen Godt niet aen.
6 Aldaer zijn sy met vervaertheyt vervaert geworden, [daer] 6 geene vervaertheyt en was; want Godt heeft de 7 beenderen des genen, die 8 u belegerde, verstroyt: ghy hebtse beschaemt gemaeckt, want Godt heeftse 9 verworpen.
6 D. daer sy in’t minste niet en dachten, dat yets haer verschricken konde, ende over sulcx onvertzaecht stout ende trotz waren, ofte, daer geene natuerlicke oorsake en was van vervaertheyt: want op Godt en dachten sy niet, die’t haer nochtans doen soude. Vergel. Lev. 26. vers 36. Deut. 28.65. Iob 15.21. Prov. 28.1.
7 Gelijck den genen geschiet, die in een veltslach omkomen, ofte van wilde dieren verscheurt zijn, welcker beenderen hier ende daer verstroyt worden.
8 De Propheet spreeckt de Gemeynte der geloovigen aen, hem selven insluytende.
9 T.w. uwe vyanden ende verdruckers.
 
7 Och dat Israëls 10 verlossingen uyt Zion quamen! Als Godt de gevangene sijns volcks sal doen wederkeeren, [dan] sal sich Iacob verheugen, Israël sal verblijdt zijn.
10 D. volkomene verlossinge: gelijck elders het getal van velen alsoo genomen wort: hier voor staet Psal. 14.7. verlossinge, ofte, heyl, salicheyt, in’t getal van eenen.

Einde Psalm 53