Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 48 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 48

De Prophete beschrijft de heerlickheyt ende gelucksalicheyt der kercke, onder de figure vande stadt Ierusalem, welcke van Godt wonderbaerlick tegen seer machtige vyanden beschermt was, volgens sijne belofte, ende voorige wonderen, waer door Godt geroemt ende de kercke getroost wort, met eene vermaninge aen alle geloovige, dat sy de schoonheyt ende vasticheyt der kercke tot eeuwiger gedachtenisse neerstelick willen aenmercken.
 
1 EEn 1 Liedt een Psalm, voor de 2 kinderen van Korah.
1 Ofte, een gesanck een psalm. gelijck ter contrarie d’opschrift des 30 psalms is, een psalm, een liedt. het onderscheyt van desen was, nae sommiger gevoelen, dat een Psalm een liedt begonnen zy met het spelen der Instrumenten, de stemmen daer na volgende, ende een liedt een Psalm, begon van het singen met stemmen, de Instrumenten der Musijcke daer op volgende. doch andere houden’t voor een dinck.
2 Siet Psal. 42. op vers 1.
 
2 De HEERE is groot, ende seer 3 te prijsen; in de 4 Stadt onses Godts, [op] den berch sijner heylicheyt.
3 Ofte, prijselick, prijs-weerdich, als 2.Sam. 22.4. ende Psal. 18.4. ende 145.3.
4 Ierusalem, afbeeldende de kercke Godts ende het Hemelsche Ierusalem: gelijck mede Zion. Hebr. 12.22. Apoc. 14.1.
 
3 Schoon van 5 gelegentheyt, eene vreuchde der 6 gantscher aerde is de berch Zion, [aen] de zijden van’t 7 Noorden; a De stadt des grooten 8 Conincks.
5 Ofte, situatie, contreye. sommige verstaen dit als een beschrijvinge van de stadt, in desen sin: Schoon van gelegentheyt, eene vreuchde der gantscher aerde. T.w. is dese Stadt; ende dan voorts: Aen de zijden van’t Noorden is de berch Zion.
6 Niet alleen des Ioodschen lants ten aensien der ontfangene verlossinge, maer oock der gantscher werelt: want daer van daen ’t licht ende heyl soude uytgaen inde gantsche werelt, ende daer toe souden haer de heydenen met vreuchde begeven. Iesa. 2.2, 3. Mich. 4.1. Act. 1.8.
7 Daer de Tempel gebouwt was. Iesa. 14.13. Vergel. Ezech. 40.2.
a Mat. 5.35.
8 T.w. Godts: als ond. vers 9. ende Mal. 1.14. daer Godt in woont. Zach. 8.3.
 
4 Godt is in hare 9 Paleysen; hy isser bekent voor een hooch vertreck.
9 D. groote heerlicke gebouwen, zijnde als sloten ende kasteelen, op de welcke de vleeschelicke menschen haer vertrouwen stellen, maer onder Godts volck wort Godt alleen (selfs in sulcke Paleysen) bekent voor de gewisse toevlucht ende bescherminge.
 
5 Want siet, de 10 Coningen waren vergadert; sy waren t’samen doorgetogen.
10 Als geschiet is ten tijde van Iosaphat. 2.Chron. 20. Sommige passen ’t op de historie Sanheribs. 2.Reg. 18.
 
6 11 [Gelijck] sy’t sagen, alsoo waren sy verwondert: Sy werden verschrickt, sy haesteden wech.
11 D. hoe sy meer toesagen, hoe sy haer meer verwonderden. alsoo kan dese maniere van spreken vervult worden uyt Exod. 1.12. Hos. 4.7. de letter, Caph, ofte, Caascher (D. gelijck) wort oock alsoo in den Hebr. text uytgelaten Hos. 11.2. siet aldaer.
 
7 Bevinge greepse aldaer aen; smerte als eener barender [vrouwe].
8 12 Met eenen Oosten wint verbreeckt ghy de schepen van 13 Tharsis.
12 De sin is: Ghy, HEERE, hebt dese Coningen met alle hare macht ende pracht alsoo verbroken, gelijck ghy de groote ende fiere schepen in den Oceaen met eenen stercken Oosten wint seer haestelick ende lichtelick in stucken slaet.
13 Siet 1.Reg. 10. op vers 22.
 
9 Gelijck wy gehoort hadden, alsoo hebben wy gesien in de stadt des HEEREN der 14 heyrscharen, in de Stadt onses Godts: Godt sal haer bevestigen tot in 15 eeuwicheyt, 16 Sela!
14 Siet 1.Reg. 18. op vers 15.
15 Vergel. Genes. 17. op vers 7.
16 Siet Psal. 3. op vers 3.
 
10 O Godt, wy 17 gedencken uwer weldadicheyt; in’t midden uwes 18 Tempels.
17 Ofte, wy hebben in stilte overdacht, ofte, betracht, verwachtende uwe hulpe.
18 Vergelijckt 2.Chron. 20.5, 6, etc. ende 2.Reg. 19.14, 15, etc.
 
11 Gelijck uwen 19 Naem is, ô Godt, alsoo is uwen roem tot aen de eynden der aerde: 20 uwe rechterhant is vol van gerechticheyt.
19 Gelijck u wesen ende Majesteyt oneyndelick is, alsoo oock uwen roem ende lof: ofte, ghy bewijst u soodanich, als ghy u in u woort openbaert, door uwe wercken, die geroemt worden tot aen, etc.
20 Uwe macht is overvloedich genoechsaem om u volck te behouden, ende de vyanden te dempen, volgens uwe gerechticheyt, die ghy soo dickwils hebt te wercke gestelt: niet anders, als wanneer yemant met voller hant yets uytstort, toonende datter geen gebreck en is.
 
12 Laet den 21 berch Zion blijde zijn, laet de 22 dochteren van Iuda haer verheugen; om uwer 23 oordeelen wille.
21 D. inwoonders van Ierusalem, Godts volck.
22 D. andere steden met hare inwoonders, die als dochteren waren van Ierusalem, harer aller moeder, als de Schrift spreeckt.
23 Die ghy uytvoert over uwe vyanden, tot bescherminge van u volck.
 
13 Gaet rontom Zion, ende omringtse: 24 tellet hare torens.
24 Om te sien, datter niets aen en feylt, dat de vyant geene schade gedaen heeft, ende voorts uyt de cierlickheyt ende sterckte der stadt te betrachten ende by uwe nakomelingen te roemen de liefde, die Godt haer, ende sijne gantsche kercke toedraecht.
 
14 25 Settet u herte op hare vestinge, 26 beschouwet onderscheydentlick hare Paleysen; op dat ghy’t den 27 navolgenden geslachte vertellet;
25 D. aenmerckt met aendacht.
26 Ofte, heffet [uwe oogen] op nae, etc. ’t Hebr. woort wort alleenlick hier gevonden, ende daerom verscheydentlick overgesett. hier van schijnt te komen de naem van den berch, ofte (als andere) den heuvel Pisga Num. 21.20. ende 23.14. Deuter. 3.17. ende 34.1. In ’t Chaldeeusch beteeckent het selve woort, deylen, in stucken leggen, ontleggen.
27 Hebr. achtersten, laetsten geslachte. uyt welcke woorden sommige afnemen, dat de Propheet hier heeft willen te kennen geven, dat Ierusalem niet altoos blijven, maer verstoort ende verwoest soude worden, blijvende nochtans altoos de kercke Godts, die daer door was afgebeelt. Vergel. Matth. 24.1, 2, etc.
 
15 Want dese Godt 28 is onse Godt eeuwichlick ende altoos: hy sal ons 29 geleyden 30 totter doot toe.
28 Siet Gen. 17. op vers 7.
29 Als een herder sijne kudde. Psal. 78.52, 72. ende 80.2.
30 D. onse gantsche leven lanck.

Einde Psalm 48