Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 45 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 45

Een uytnemende prophetisch Bruylofts-liedt, by occasie van’t houwelick Salomons met Pharaos dochter, gedicht over het geestelick houwelick des Bruydegoms Iesu Christi met sijne lieve Bruyt, de algemeyne Kercke der Ioden ende Heydenen.
 
1 EEn’ 1 onderwijsinge, een 2 liedt der liefden: voor den 3 Opper-sang-meester onder de kinderen van Korah, op 4 Schofchannim.
1 Siet Psa. 32. vers 1.
2 Ofte, een gesanck der beminde, te weten, jonge dochteren, ofte, vriendinnen. dat is, een bruylofts-liedt, by d’occasie, na veler meeninge, van’t houwelick Salomonis (die een voorbeelt Christi was) met de dochter des Conincx van Egypten, gemaeckt, doch eygentlick siende op ’t houwelick (Ephes. c. 5. versen 25, 32.) des bruydegoms Christi met sijne kercke uyt Ioden ende Heydenen, blyckende Hebr. 1.8, 9. zijnde alsoo desen Psalm ’t Hooge-liet Salomonis seer gelijck. siet aldaer c. 3. ende 8.
3 Siet Ps. 4. op vers 1.
4 Dit Hebr. woort wort oock gebruyckt in den tijtel des 69 ende 80 Psalms, ende een diergelijck in den tijtel des 60, beteeckenende Lelien, alsoo genoemt (nae ’t gevoelen van sommige) om datse ses bladeren hebben. doch wat daermede gemeent zy, is onseker. Eenige houden ’t voor een seker Musicael instrument van ses snaren, daer op desen Psalm moeste gespeelt worden: andere voor een liedt, te dier tijt bekent, beginnende met dit woort, nae welcx wijse men desen Psalm spelen ende singen soude.
 
2 Mijn herte 5 geeft 6 een goede reden op: Ick segge mijne 7 gedichten uyt van eenen Coninck; mijne tonge is eene 8 penne eens veerdigen schrijvers.
5 Hebr. eyegentlick, bobbelt op. het Hebr. woort wort alleenlick hier gevonden, maer daer van komt een ander woort, dat een Ketel ofte braedtpanne beteeckent, daer in yets op’t vyer gesoden ofte gebraden zijnde door de hitte des vyers opbobbelt: alsoo (wil de Propheet seggen) is sijn hert door’t vyer des heyligen Geestes aengesteken ende verhitt, om dese voortreffelicke leere de Kercke Godes met bysonderen yver voor te dragen. Verg. Psal. 19. op vers 3.
6 Ofte, eene goede sake, wat goets, ofte, schoons, voortreffelicks.
7 Hebr. wercken.
8 D. als een penne des genen, die in’t schrijven wel geoeffent ofte ervaren is, (Vergel. Ezr. 7.6. Ies. 16.5.) waer van de veerdichtheyt, rascheyt, ofte,snellicheyt, een teecken is.
 
3 Ghy zijt veel schoonder dan de 9 menschen kinderen; 10 genade is uytgestort in uwe lippen; 11 daerom heeft u Godt gesegent in eeuwicheyt.
9 T.w. andere menschen.
10 Ofte, uwe lippen zijn met genade overgoten, so dat uwe woorden genaden-rijck, gunst-rijck zijn. Vergel. Luce 4.22.
11 D. tot sulcx, tot sulcken eynde: ofte, omdat u Godt, etc. gelijck het woordeken al-chen genomen wort. siet Ier. 48. op vers 36.
 
4 Gordt u sweert aen de heupe, o helt; 12 uwe Majesteyt ende uwe heerlickheyt.
12 Dit voegen eenige by het woort sweert, als of de Propheet seyde, welck sweert (t.w. het woort der waerheyt, waer van in’t volgende) uwe majesteyt ende heerlickheyt is. and. [in] ofte, [met] uwe majesteyt, etc.
 
5 Ende 13 rijdt voorspoedichlick [in] uwe heerlickheyt, 14 op het 15 woort der waerheyt, ende 16 rechtveerdige sachtmoedicheyt: ende uwe rechterhant sal u 17 vreeslicke dingen leeren.
13 Hebr. Zijt voorspoedich, rijdt. Vergel. de maniere deser t’samenvoeginge van twee woorden, met 1.Sam. 2.3. Psal. 51.4. ende 55.8. ende 106.13. Hos. 6.3, etc.
14 And. ter oorsake van de waerheyt, om de sake der waerheyt.
15 Also wort de leere des Euangeliums genoemt 2.Cor. 6.7. 2.Tim. 2.15. Iac. 1.18.
16 Hebr. sachtmoedicheyt, gerechticheyt. D. sachtmoedicheyt der gerechticheyt, ofte, rechtveerdige sachtmoedicheyt, d. sachtmoedicheyt die met gerechticheyt vergeselschapt is. ofte [met] sachtmoedicheyt [ende] gerechticheyt.
17 Dat is ghy sult door uwe macht vreeslicke dingen doen, ghy sultse toonen ende bewijsen, voor al de werelt, ende vreeslicke oordeelen tegen de vyanden der waerheyt uytvoeren. Vergel. het volgende vers ende Psal. 2.19. ende 110.5, 6. ofte; leere u vreeslicke dingen.
 
6 Uwe 18 pijlen zijn scherp, volcken sullen onder u vallen: [sy 19 treffen] in’t herte van des Conincks vyanden.
18 Siet Deut. 32. op vers 23. ende Iob 6. op vers 4. sommige verstaen’t niet alleen van de oordeelen, maer oock van de woorden des Heeren Christi. Vergelijckt Hebr. 4.12. 2.Cor. 10.4, 5.
19 T.w. de pijlen deses Conincks. And. volcken sullen onder u vallen, die in’t herte vyanden des Conincks zijn. ofte, in’t herte, D. in’t midden van des Conincks vyanden.
 
7 a Uwen throon, o 20 Godt, is eeuwichlick ende altoos; het scepter uwes Coninckrijcks is een scepter der 21 rechtmaticheyt.
a Hebr. 1.8.
20 Dat dit van den Heere Iesu Christo te verstaen zy, betuygt de H. Geest klaerlick Hebr. 1.8, 9.
21 Ofte, billickheyt.
 
8 Ghy hebt gerechticheyt lief, ende hatet godtloosheyt: 22 Daerom heeft u, o Godt, 23 uwe Godt gesalft met 24 vreuchden-olye boven uwe 25 medegenooten.
22 Ofte, om dat u, etc. als bov. vers 3.
23 Te weten, de Vader. Vergel. Psal. 22.2. Ioh. 20.17.
24 Verst. de salvinge des H. Geests, die een Autheur ende wercker is aller geestelicker vreuchde, etc. siet Act. 10.38.
25 D. alle geloovigen, die des Heeren Christi lidtmaten, ende uyt genade door hem tot Priesters ende Coningen gemaeckt zijn. 1.Pet. 2.9. Apoc. 1.6. Siet oock Ioh.3.34.
 
9 Alle uwe kleederen 26 zijn myrrhe, ende aloë, [ende] cassie; uyt de 27 elpenbeenen 28 paleysen, 29 van waer sy u verblijden.
26 D. riecken soo seer van dese specerijen, als ofse enckel myrrhe, etc. waren. Vergel. Prov. 7.17.
27 Siet 1.Reg. 10.18.
28 Ofte, Tempelen. verstaet hier op, wanneer ghy daer uyt te voorschijn komt, als een bruydegom, ofte uwe kleederen, ende de specerijen, die uyt elpenbeenen-Palleysen, genomen zijn, ende daer mede sy u verheugt hebben, dat is, cier aengedaen. Salomons Conincklicke heerlickheyt ende wooningen worden in de Schriftuere vermelt: den Heeren Christum aengaende, die is uyt het hemelsch paleys gekomen in de vleesche, ende heeft van daer gebracht sijne leere, ende van daer ontfangen sijne salvinge. Siet Matth. 3.16. Ioh. 3.13, 31.
29 Ofte, boven de gene die u verblijden. te weten, uwe medegenoten, (als boven) genaemt kinderen der bruyloft, ende des bruydegoms vrienden. Matth. 9.15. Ioh. 3.29.
 
10 Dochters van Coningen zijn onder uwe 30 kostelicke [staet-dochteren]; de 31 Coninginne staet aen uwe rechter-hant, in’t fijnste gout van 32 Ophir.
30 Hebr. kostelicke, doch in’t vrouwelick geslachte, sulcx dat het van vrouwpersonen moet worden verstaen. Vergel. vers 15. and. in uwe kostelickheden.
31 Ofte, beddegenoote. D. hier, de bruyt.
32 Siet 1.Reg. 9. op vers 28.
 
11 Hoort, 33 o dochter, ende siet, ende neygt uwe oore: ende 34 vergeet u volck, ende uwes vaders huys.
33 Dit is eene aensprake aen de Bruyt.
34 Verlaet de Afgodische Religie, die onder u volck ende in uwes vaders huys in swange gaet. Vergel. wijders Matth. 10.37. Luc. 14.26.
 
12 So sal de Coninck lust hebben aen uwe 35 schoonheyt; Dewijle hy uwe Heer is, so 36 buycht u voor hem neder.
35 Wijtloopich beschreven in’t hooge liedt Salomonis.
36 Ofte, aenbidt hem, als den Sone Godts.
 
13 Ende de 37 dochter van 38 Tyrus, de rijcke onder den volcke, sullen u aengesichte b met geschenck 39 smeecken.
37 D. de inwoonders van Tyrus, de stadt Tyrus. Siet van dese stadt Iosu. c. 19. op vers 29. ende 1.Reg. 5. op vers 1. ende vergel. Psal.72. versen 10, 11. Ies. 49. vers 23.
38 And. belangende de dochter van Tyrus, de rijcke, etc.
b Psal. 72.10.
39 Siet Iob 11. op vers 19.
 
14 Des Conincks dochter is geheel vereerlickt 40 inwendich; hare kleedinge is van gouden 41 borduersel.
40 Ofte, van binnen: Salomons bruyt in hare vertreck-salen, maer Christi bruyt draecht haren geestelicken cieraet van binnen in den inwendigen mensche (Eph. cap. 3.16.) bestaende in geestelicke gaven. Vergel. Apoc. 19.8.
41 Ofte, Kaskens. D. vol van kaskens, ofte schildekens, daer in kostelicke steenen gevatt ofte gesett worden, gelijck dit woort genomen is Exod. c. 28, versen 11, 13, 14, 25. ende 39.6, 13, 16. Het Hebr. woort wort oock genomen voor ge-oogt ofte, geborduert werck, borduersel. waer door men de verscheydenheyt der geestelicke gaven kan verstaen. Vergel. Ezech. 16.13.
 
15 In gestickte kleederen sal sy tot den Coninck geleydt worden; de Ionge dochteren [die] achter haer zijn, hare mede-gesellinnen, sullen tot u gebracht worden.
16 Sy sullen geleydt worden met 42 alle-blijtschap ende verheuginge; sy sullen ingaen in des Conincks Paleys.
42 Hebr. blijtschappen.
 
17 In plaetse van 43 uwe vaderen, sullen uwe sonen zijn; ghy sultse tot 44 Vorsten setten over de gantsche aerde.
43 Dit wort tot den Conick (Christum met sijne bruyt) gesproken, van welcken gepropheteert wort, dattet hem (niet minder als sijne voorvaders nae den vleesche) aen geestelicke sonen niet sal ontbreken, die door de gantsche werelt het Euangelium sullen prediken, sijne kercke met Godts woort weyden ende regeren, ende namaels op hare throonen sitten, ende met Christo in glorie heerschen. Siet Matth. 19.28. ende 24.47. ende 28.19. Apoc. 5.10. Ofte, men kan verstaen door de Vaderen, de geloovige des Ouden Testaments, ende door de sonen alle de geloovige des Nieuwen Testaments, die Christus tot Coningen ende Priesters gemaeckt heeft. Apoc. 1.6, etc.
44 Van Salomo kan dit niet worden verstaen, om dat onder sijnen sone Rehabeam, ende voorts, het Rijck gedeylt,ende de 10 stammen van Iuda afgescheurt zijn. Siet 1.Reg. 12.16, 17, 24.
 
18 Ick sal uwes naems doen gedencken 45 van elcken geslachte tot geslachte: daerom sullen u de volcken loven eeuwichlick ende altoos.
45 Hebr. in allen geslachte ende geslachte.

Einde Psalm 45