Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 40 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 40

David propheteert hier, onder sijn voorbeelt, van des Heeren Christi bitter ende geduldich lijden, vyerich bidden ende wonderbare verlossinge: voorts van de af-schaffinge der offerhanden des Ouden Testaments door Christi eenige offerhande, ende van de predicatie des Euangeliums in de kercke der Ioden ende Heydenen, mitsgaders van de beschaemtheyt ende den onderganck aller vyanden, ende de vreuchde aller geloovigen, die sijn heyl beminnen, ende Godt daer over groot maken.
 
1 DAvids Psalm: voor den 1 Opper-sang-meester.
1 Siet Psal. 4 op vers 1.
 
2 Ick hebbe den HEERE 2 lange verwacht; ende hy heeft 3 sich tot my geneycht, ende mijn geroep gehoort.
2 Hebr. verwachtende verwacht.
3 Ofte, [de oore] tot my geneycht: als Psal. 17.6.
 
3 Ende hy heeft my uyt eenen 4 ruyschenden kuyl, uyt 5 modderich slijck opgehaelt; ende heeft mijne voeten op eenen rotzsteen gestelt, hy heeft mijne gangen vast gemaeckt.
4 Hebr. kuyl, ofte put des geruyschs, daer de wateren steets op-wellende ende op-bobbelende bruysen, ende groot gedruys maken. Hy wil seggen, dat sijne perijckelen soo groot ende vele waren, datter menschelick geen uytkomen en was.
5 Hebr. uyt slijck des modders. Vergel. Psal. 69.3. ende 38.6, 10. item, Iob 30. op vers 19.
 
4 Ende hy heeft een 6 nieuw liedt in mijnen 7 mont gegeven, eenen lof-sanck onsen Gode: vele sullen’t sien, ende vreesen, ende op den HEERE vertrouwen.
6 Siet Psal. 33. op vers 3.
7 My een nieuw liedt als selfs geleert, ende daer toe door sijnen Geest aengedreven. Vergel. Exod. 4. op vers 15. ende Deuter. 18. op vers 18. item Psal. 51.17.
 
5 Welgelucksalich is de man, die den HEERE 8 tot sijn vertrouwen stelt; ende niet omsiet nae de hooveerdige, ende die tot 9 leugen afwijcken.
8 Alsoo dat hy op hem alleen vertrouwe.
9 Dat is, valsche, afgodische, ydele, bedriechlicke hulpe, troost ende toeverlaet.
 
6 Ghy, ô HEERE, mijn Godt, hebt uwe wonderen, ende uwe 10 gedachten aen ons 11 vele gemaeckt; men kanse niet in ordre by u verhalen: sal ickse verkondigen ende uytspreken, so zijnse 12 menichvuldiger dan dat ickse soude konnen vertellen.
10 Verst. gedachten des vredes, als Iere. 29.11. dat is, uwen raet van ons wel te doen hebt ghy door vele wonderlicke weldaden geopenbaert.
11 Ofte, groot.
12 Hebr. stercker. Te weten, in getal. alsoo vers 13.
 
7 a 13 Ghy en hebt geenen 14 lust gehadt aen slacht-offer ende spijs-offer, ghy hebt my de 15 ooren doorboort: brand-offer noch sond-offer en hebt ghy niet ge-eyscht.
a Hebr. 10.5.
13 Dit zijn de woorden des Heeren Christi, dien David door den prophetischen geest hier aldus tot sijnen vader sprekende in voert. Siet Hebr. 10. versen 5, 6, 7.
14 T.w. alsoo, dat ghy door die offerhanden uwe gerechticheyt soudt laten genoech geschieden, ende u met den sondigen mensche versoenen, want sulcx onmogelick was, Hebr. 10.4.
15 D. my tot uwen dienst verplicht, om het Middelaers-ampt op my te nemen, ende u volck van sonden te verlossen. Waer toe ghy my een lichaem bereyt hebt, om dat selve voor des volcks sonden op te offeren (als de Apostel dit verklaert met de woorden der griecxscher oversettinge. Hebr. 10.5, 10). de maniere van spreken is genomen van de wijse onder de Ioden nae Godts Wet gebruyckt, in het verplichten van dienstknechten. siet Exod. 21.6. Deut. 15.17.
 
8 Doe seyd’ ick, Siet 16 ick kome: in de 17 rolle des boecks is van my geschreven.
16 Ofte, ben gekomen. met dese ende de volgende woorden verklaert de Heere Christus sijne gewillige gehoorsaemheyt om het Middelaers-ampt, hem van sijnen vader opgeleyt, aen te nemen ende uyt te voeren. siet Hebr. 10.10.
17 Van het woord rolle, siet Ezr. 6. op vers 2. Ierem. 36. op vers 2. ende verstaet hier door, de boecken Mosis, in de welcke verscheydene seer heerlicke prophetien van Christo gegevonden worden, waer van d’eerste gegeven is inden Paradijse, Gen. 3.15. ende volgens aen de Patriarchen, ende zijn voorts de Sacramenten, ende alle de offerhanden, voorbeeldingen op Christum geweest. siet Luc. 24.27. Hebr. 8.5, 6. ende 9.8, 9. ende 10.1, etc.
 
9 Ick hebbe lust, ô mijn Godt, om u 18 welbehagen te doen: ende b uwe wet is in’t 19 midden mijns ingewants.
18 D. ’tgene u wel-behaechlick is. siet Prov. 10. op vers 32. ende Psal. 143.10.
b Psal. 38.31. Iesa. 51.7.
19 D. ick betrachtse in mijn herte, ende ben gantsch vyerichlick genegen om die te volbrengen. Vergel. Psal. 38.31. ende ond. vers 11.
 
10 Ick 20 bootschappe de 21 gerechticheyt in de c groote 22 gemeynte; siet, mijne lippen en bedwing’ ick niet: HEERE, ghy weet het.
20 Ofte, Euangelizere, hebbe ge-euangelizeert. ende soo in’t volg.
21 Siet Rom. 3.21, 22.
c Psal. 35.18.ende 111.1.
22 Verg. Psal. 22. op vers 23.
 
11 Uwe gerechticheyt bedeck’ ick niet in ’t midden mijns herten; uwe waerheyt ende u heyl spreeck ick uyt: uwe weldadicheyt ende uwe trouwe en verhele ick niet in de groote gemeynte.
12 Ghy, ô HEERE, sult uwe barmherticheden van my niet onthouden: laet uwe weldadicheyt ende uwe trouwe my geduerichlick behoeden.
13 Want 23 quaden tot sonder getal toe, hebben my omgeven, mijne 24 ongerechticheden hebben my aengegrepen, 25 dat ick niet en hebbe konnen sien; sy zijn menichvuldiger dan de hayren mijns hoofts, ende mijn herte heeft my 26 verlaten.
23 D. swaricheden, elenden: alsoo vers 16.
24 Indien men dit van de sonden verstaet, soo spreeckt David dit voor sich selven, ende niet van den Heere Christo, die het onbevleckte Lam Godts, ende sonder sonde geweest is: hoewel hy andersins voor onse sonden, als borge heeft willen betalen. 2.Corint. 5.21. ende derselver straffe dragen, Iesa. 53. versen 5, 6, 8, 10, 11. gelijckmen het woort ongerechticheden hier oock kan nemen voor straffen der ongerechticheden. Siet Psal. 31. op vers 11. Alsoo is het voorgaende woort, quaden, oock genomen voor het quaet der straffe, dat is, lijden, elende, etc.
25 And. ende ick en hebse niet konnen oversien, T.w. van wegen de menichte.
26 Vergel. Psal. 38.11.
 
14 27 Het behage u, HEERE, my te verlossen: HEERE, haest u tot mijner hulpe.
27 Vergel. de volgende verssen met Psal. 70.
 
15 d Laetse te samen beschaemt, ende schaem-root worden, die mijne 28 ziele soecken, om die te vernielen: laetse achterwaerts gedreven worden, ende te schande worden, die lust hebben aen mijn 29 quaet.
d Psal. 35.4, 26. ende 70.3. ende 71.13.
28 Siet 2.Sam. 4. op vers 8.
29 Als bov. vers 13.
 
16 Laetse 30 verwoestet worden tot loon 31 harer beschaminge, die van my seggen, 32 Ha, ha!
30 Ofte, verbaest.
31 Dat is, tot een loon der beschaemtheyt, die sy my soecken aen te doen. ofte: om der beschaemtheyt wille, ofte, van wegen de schaemte, die sy my soecken aen te doen. and. ten eynde dat sy beschaemt worden. siet van’t hebreeusch woort, dat hier loon is overgesett, Psal. 19 op vers 12.
32 Als bov. Psal. 35.21, 25.
 
17 Laet in u vrolick ende verblijdt zijn, alle die u soecken; laet de liefhebbers uwes heyls geduerichlick seggen, De HEERE zy 33 groot gemaeckt.
33 Als Psal. 35.25
 
18 Ick ben wel elendich ende nootdurftich, [maer] de Heere 34 denckt aen my: Ghy zijt mijne hulpe, ende mijn bevrijder; ô mijn Godt, en 35 vertoeft niet.
34 Om my ter rechter tijt te helpen. Siet Genes. 8. op vers 1.
35 Hebr. en zijt niet achter.

Einde Psalm 40