Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 32 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 32

David leert hier, datse gelucksalich zijn, dien Godt de sonden vergeeft, ende diese oprechtelick belijden: het welcke hy met sijn eygen exempel ende de gewoonte aller geloovigen bevesticht, waerschouwende voor hardtneckicheyt; ende vermanende tot blijdschap over Godts goedertierenheyt.
 
1 EEn 1 onderwijsinge Davids. a 2 Welgelucksalich is hy, wiens overtredinge 3 vergeven, wiens sonde bedeckt is.
1 Hebr. Maskijl. dat is, onderwijser, die verstant geeft, verstandich maeckt. dat is, een onderwijs, ofte, leer-Psalm: Alsoo genoemt van wegen de noodige ende gewichtige leere, die daer in begrepen is. Desen tijtel hebben oock verscheydene andere Psalmen, die tot een bysonder onderwijs ende stichtinge, soo voor den autheur selfs, als voor de gantsche kercke gemaeckt zijn.
a Rom. 4.6, 7.
2 Siet de verklaringe deser leere, Rom. 4.6, 7, etc. ende 2.Cor. 5.19, 21.
3 Ofte, wechgenomen. welcke maniere van spreken oock in’t N. Testament gebruyckt wort. siet bov. Psal. 25. op vers 18. ende vergel. Hebr. 9.28. Hebr. als ofmen seyde: verlicht, ofte, vergeven van overtredinge, ofte, een vergevene der overtredinge, bedeckt van sonde: welcke hebreeusche maniere van spreken sulcks beteeckent, als in den Text staet.
 
2 Welgelucksalich is de mensche, dien de HEERE d’ongerechticheyt niet toe en rekent; ende in wiens 4 geest geen bedroch en is.
4 D. die sonder huychelrye oft geveynstheyt Godt dient, ende sijne sonden met een oprecht herte voor hem bekent.
 
3 Doe ick 5 sweech, wierden mijne beenderen veroudert, in mijn brullen den gantschen dach.
5 Dat is, mijne sonden voor den HEERE niet bekende.
 
4 Want uwe 6 hant was dach ende nacht swaer op my, mijn 7 sap wert verandert in somer-droochten, 8 Sela!
6 D. plage. Vergel. Ruth 1.13. ende Iob 13. op vers 21.
7 D. de natuerlicke warme vochticheyt, die des menschen leven onderhout.
8 Siet Psal. 3. op vers 3.
 
5 Mijne sonde 9 maeckt’ ick u bekent, ende mijne ongerechticheyt en bedeckt’ ick niet: Ick seyde; Ick sal b belijdenisse van mijne overtredingen doen voor den HEERE; ende ghy 10 vergaeft 11 d’ongerechticheyt mijner sonde, Sela!
9 Dat is, maer als ick, etc. so vergaeft ghy, etc.
b Prov. 28.13. 1.Iohan. 1.9.
10 Ofte, naemt wech.
11 De schult ende de straffe, sulcks dat ick my met recht voor gelucksalich achte, als vers 1.
 
6 Hierom sal u een yeder 12 heylige aenbidden in 13 vindens tijt; Ia in eenen overloop van 14 groote wateren, sullen sy hem niet aenraken.
12 Siet van’t Hebr. woort Psa. 4. op vers 4.
13 D. als ghy, ô Heere, te vinden zijt. Siet Iesa. 55.6. And. in treffens tijt. dat is, als de straffen de menschen treffen, dat met het volgende oock wel over een komt. Siet Psal. 21.9. ende 116.3. item Deuter. 4. op vers 30, etc.
14 Ofte, vele, geweldige wateren. dat is, groote ende sware nooden aenkomen. Siet 2.Sam. 22. op vers 17.
 
7 c Ghy zijt my eene 15 verberginge, ghy behoedt my voor benaeutheyt; ghy omringt my met vrolicke gesangen van bevrydinge, Sela!
c Psal. 27.5. ende 31.21.
15 Als eene schuylplaetse. Siet Psal. 31.21.
 
8 16 Ick sal u onderwijsen, ende u leeren van den wech, dien ghy gaen sult; Ick sal raetgeven, 17 mijn’ ooge sal op u zijn.
16 Hier wendt de Prophete sijn propoost tot de menschen: hoewel sommige meynen dat het Godts eygene woorden zijn, dien David invoert aldus sprekende.
17 D. ick sal voor u sorge dragen, ofte, sorge voor u dragende, vergel. Deut. 11.12. Ezr. 5.5. item 1.Reg. 8. op vers 29. Psal. 33.18. ende 34.16. Ierem. 24.5. ende 39.12. ende 40.4.
 
9 Weest niet gelijck een peert, gelijck een muyl-ezel, welck geen verstant en heeft, d welckes muyl men breydelt met toom ende gebitt, op 18 dattet tot u niet en genaecke.
d Prov. 26.3. Iac. 3.3.
18 Dat peert ofte muyl-ezel u niet en quetse. ofte: als het tot u niet en wil naederen.
 
10 De godtloose heeft vele 19 smerten; maer die op den HEERE vertrouwt, dien sal de 20 goedertierenheyt omringen.
19 Vergel. Prov. 13.21. ende 19.29. ende 24.20.
20 T.w. des Heeren.
 
11 Verblijdet u inden HEERE, ende verheuget u, ghy rechtveerdige, ende singet vrolick, alle ghy 21 oprechte van herten.
21 Siet Psal. 7. op vers 11.

Einde Psalm 32