Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 23 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 23

David stelt in sijn eygen persoon, als in eenen spiegel, voor oogen, de gelucksalicheyt van een oprecht kindt Godes, soo in het lichamelicke, als in ’t geestelicke, onder het lieflick beleyt ende de herderlicke voorsorge sijns genadigen Godts, in den oppersten Herder der zielen, onsen Heere Iesu Christo.
 
1 EEn Psalm Davids. a De HEERE is mijn herder, my en sal niets ontbreken.
a Iesa. 40.11. Ierem. 23.4. Ezech. 34.23. Iohan. 10.11. 1.Pet. 2.25. Apoc. 7.17.
 
2 Hy doet my 1 nederliggen in 2 grasige weyden; hy voert my 3 sachtkens aen seer 4 stille wateren.
1 Vergel. Ezech. 34.15.
2 Hebr. weyden van gras, ofte, gras scheutkens, and. in grasige koyen, ofte hutten. D. die rontomme omgeven zijn met groene grasige auwen, ofte weyden.
3 Als Exo. 15.13 ende Psal. 31.4.
4 Hebr. wateren der stilten, D. die seer sacht ende stil zijn loopende, tot wateringe der beesten seer bequaem.
 
3 Hy 5 verquickt mijne ziele; hy leydt my in’t 6 spoor der gerechticheyt, om sijns Naems wille.
5 Hebr. hy doet wederkeeren, ofte, hy brengt weder, dat is, hy richt op, hy verquickt: gelijck een herder de schapen, door hitte ende dorst verflaeuwt zijnde, met lieflicke wateren weder te rechte brengt ende verquickt. Siet Ruth. 4. op vers 15. Psal. 19. op vers 8. Prov. 25. op vers 13. Ofte, hy doet mijne ziele wederkeeren, te weten, op het rechte pat.
6 Hebr. de sporen.
 
4 b Al ginck ick oock in een dal der 7 schaduwe des doots, ick en soude geen quaet vreesen, want ghy zijt 8 met my; uwen stock, ende uwen 9 staf, die vertroosten my.
b Psal. 3.6. ende 118.6.
7 D. op schricklick duystere ende gevaerlicke wegen, sulcks David in sijn ballingschap ontwijfelick dickwijls sal gebeurt zijn. wat dese maniere van spreken voorts beteeckent, is te sien Iob 3. op vers 5. ende 10. op versen 21, 22. ende 24.17. Psal. 44.20. ende 107.10, 14. Ierem. 2.6, etc.
8 Siet Gen. 21. op vers 22. ende 31. op vers 3.
9 Te weten, herders-staf, die te gelijck voor een steunsel dient: alsoo blijft de Propheet in de gelijckenisse van den Herder. siet Lev. 27.32. Ezech. 20.37. Mich. 7.14. Zach. 11.7, etc.
 
5 Ghy richt de 10 tafel toe voor mijn aengesichte, 11 tegen over mijne tegenpartijders; Ghy 12 maeckt mijn hooft vet met 13 olye, mijn 14 beker is overvloeyende.
10 Siet Prov. 9.2, etc.
11 Dat sy’t tot haren spijt moeten aensien ende lijden. Siet Psal. 112.10.
12 Dat is, ghy salft mijn hooft overvloedichlick, so dat het als vet ende vloeyende is van olye.
13 Verstaet welrieckende olye ofte balsem: Siet Ruth 3. op vers 3. ende Prov. 21. op vers 17. de sin is, ghy vervrolickt my uyter maten seer, vergel. Psal. 45.8. ende 133.2. Eccl. 9.8. Iesa. 61.3.
14 Siet Psal. 11. op vers 6.
 
6 Immers sullen my ’t goede ende de 15 weldadicheyt volgen alle de dagen mijns levens; ende ick sal in het Huys des HEEREN 16 blijven in 17 lengte van dagen.
15 Des Heeren, die hy den sijnen belooft ende bewijst.
16 And. rusten. te weten, in des Heeren Tabernakel, om hem met sijn volck te dienen, ende te loven: het welcke sommige niet alleen op dit leven duyden, maer oock op het toekomende: alsoo oock de volgende woorden.
17 D. langen tijt: ofte, eeuwichlick. Vergel. Psal. 21. op vers 5. ende 93.5. Iesa. 53.10.

Einde Psalm 23