Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 2 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 2

Prophetye van het Coninckrijck des Messie, onses Heeren Iesu Christi: met een eernstich bevel aen de Coningen ende Regenten der aerde, datse sich desen Coninck met gehoorsaemheyt sullen onderwerpen.
 
1 a WAerom 1 woeden de 2 heydenen, ende bedencken de volcken 3 ydelheyt?
a Actor. 4.25.
1 Ofte, woelen, rasen, rotten, loopen oproerichlick t’samen. het Hebr. woort kan hebben de beteeckeninge van, by een komen, conventiculen houden, ende oock, woelen, rumoerich, oproerich zijn. als afgenomen wort uyt Psal. 55.15. ende 64.3. Dan. 6.7.
2 Ofte, natien, soo Ioden als Heydenen. Siet Act. 4.27.
3 Vergeefsche aenslagen, waermede sy den raedt Godts niet konnnen breken, ende haer selven in perijckel van verderf brengen.
 
2 De Coningen der aerden stellen sich op, ende de 4 Vorsten beraetslagen te samen, tegen den HEERE, ende tegen sijnen 5 Gesalfden [seggende]:
4 Ofte, Raets-heeren.
5 Ofte, Messiam, T.w. den Heere Christum, D. den Gesalfden, wiens voorbeelt David met sijne salvinge, ende Coninckrijck, geweest is.
 
3 Laet ons 6 hare banden 7 verscheuren, ende hare touwen van ons werpen.
6 T.w. Godts ende sijns gesalfden, mitsgaders harer dienaers, daer mede sy ons onder het jock Christi ende de gehoorsaemheyt sijns Euangeliums willen verbinden. Vergel. 2.Cor. 10.5. banden waren een teecken van onderwerpinge, ofte, dienstbaerheyt. Siet Psal. 107.14. Ier. 2.20. ende 27. versen 2, 3, 5, 6.
7 Ofte, af-trecken, af-rucken: alsoo Ier. 5.5.
 
4 Die in den hemel 8 woont, sal 9 lacchen; de Heere salse bespotten.
8 Ofte, sitt, als Richter. Siet Psal. 9.8, 9. ende 29.10. ende 55.20.
9 Menschelick van Godt gesproken, om te verklaren, hoe nietich de raetslagen ende ’tgewoel der vyanden Christi by Godt geacht zijn. Siet Iob 5. op vers 22.
 
5 10 Dan sal hy tot hen spreken in sijnen toorn, ende in sijne 11 grimmicheyt sal hyse verschricken.
10 Als sy hare raetslagen tegen Christum te werck stellen, sal hy haer sijnen toorn alsoo door plagen te verstaen geven ende doen gevoelen, als of hy t’elckens haer toeseyde, dat hy swaerlick op haer vertoornt is.
11 Ofte brandende toorn.
 
6 12 Ick doch hebbe mijnen Coninck 13 gesalft over Zion, den 14 berch mijner heylicheyt.
12 Dit zijn de woorden Godts des Vaders, van sijnen Sone Iesu Christo.
13 Hebr. Eygentlick overgoten, te weten, met olye, dat is, gesalft.
14 D. mijnen heyligen berch, ofte, daer ick (die de heylicheyt selve ben) woone: te weten, mijne kercke, afgebeeldt door den berch Zion, daer de Arke des Heeren, ende Davids Conincklicke slot geweest zijn, ende naderhant daer besijden op den berch Morija de Tempel met den Godtsdienst. Siet Ies. 60.14. Hebr. 12.22. Apoc. 14.1.
 
7 15 Ick sal 16 van het 17 besluyt verhalen: De HEERE heeft tot my geseyt; b Ghy zijt mijn Sone, 18 heden heb ick u gegenereert.
15 Dit zijn woorden van Godts Sone.
16 Het Hebreeusch woordeken, el, wort somtijts voor van, genomen. Siet Iob 42. op vers 7. als ofmen seyde: aengaende dit ofte dat: dat is, van dese ofte die sake. Siet oock Psal. 59. op vers 18. And. ick sal het besluyt, ofte gebot, ofte nae het gebot. (T.w. my vanden Vader gegeven) verhalen, ofte, vertellen.
17 Ofte, insettinge, ordinantie, die de Vader gemaeckt heeft over my, als sijnen eenigen eeuwigen Sone: gelijck terstont in’t volgende verhaelt wort: als een fondament, waer op Godt hem tot een hooft ende Heere over sijne kercke gestelt heeft. siet van dit besluyt, versen 6, 8, etc. Vergel. Phil. 2.6. 9, etc. Colos. 1.15, 16, 17, 18.
b Act. 13.33. Hebr. 1.5. ende 5.5.
18 Dit moetmen verstaen van de eeuwige, onbegrijpelicke, Godtlicke geboorte des Soons van den Vader. Siet Hebr. 1.5. Van de welcke de waerheyt op verscheyden wijsen in den ouden, ende insonderheyt in den Nieuwen Testamente is geopenbaert, besonderlick door de opstandinge uyt den dooden. siet Actor. 13.32, 33. Rom. 1.4.
 
8 19 Eyscht van my, c ende ick sal de heydenen geven [tot] u erfdeel, ende de 20 eynden der aerde [tot] uwe besittinge.
19 Siet Ioh. 12.28. ende cap. 17. Hebr. 5.7, 9.
c Psal. 22.28. ende 72.8.
20 D. niet alleen de Ioden, maer oock alle inwoonders des aerdrijcks, sullen u Coninckrijcke onderworpen zijn: waer van ghy de geloovige sult behouden, de hartneckige handelen, als volgt. aengaende de maniere van spreken hier gebruyckt, vergel. Lev. 25.46. Ies. 14.2. Zeph. 2.9.
 
9 d Ghy sultse verpletteren met eenen yseren 21 scepter, ghy sultse 22 in stucken slaen als een 23 potte-backers vat.
d Apoc. 2.27. ende 19.15.
21 Ofte, staf. dat is, met uwe Godtlicke macht ende rechtveerdige oordelen sult ghy de ongehoorsame ende wederspannige verdoen.
22 Alsoo, dat de stucken hier ende daer verstroyt worden. Siet Iudic. 7. op vers 20. ende vergel. Ies. 30.14. Ierem. 13.13, etc.
23 Hebr. eens formeerders, dat is, pottebackers.
 
10 Nu dan, ghy Coningen, handelt verstandichlick, laet u 24 tuchtigen, ghy Richters der aerden.
24 Ofte, onderwijsen, onderrichten. Siet van het Hebr. woort, Prov. 7. op vers 22.
 
11 Dient den HEERE met 25 vreese, ende 26 verheugt u met bevinge.
25 Met kinderlicke vreese, eerende ende ontsiende den Heere, gelijck goede kinderen haren goeden vader doen.
26 Over de groote salicheyt, die u van den grooten ende seer genadigen Godt, tegen alle uwe verdiensten, wort voorgedragen, om door geloove te genieten in sijnen eenich geboren Sone, wiens verachters schrickelick sullen omkomen. Vergel. Hos. 11.10, 11. Phil. 2.12.
 
12 27 Kusset den Sone, op dat hy niet en toorne, ende ghy [op] den 28 wech vergaet, wanneer sijn toorn maer 29 een weynich soude ontbranden: e welgelucksalich zijn alle, die op hem betrouwen.
27 D. eert hem als mijnen eeuwigen Sone, ende neemt hem voor uwen Coninck aen, gelooft in hem, weest hem onderdanich. Vergel. Genes. 41. op vers 40. ende 1.Sam. 10.1.
28 Ofte; onderweegs, dat is, in’t midden van u gewoel ende ongehoorsaemheyt.
29 Ofte, haestelick, eenen korten tijt: Siet 2.Chron. 12.7. Psal. 81.15. Ies. 26.20. And. want sijn toorn in korten sal ontbranden.
e Psal. 34.9. Prov. 16.20. Iesa. 30.18. Ierem. 17.7. Rom. 9.33. ende 10.11. 1.Pet. 2.6.

Einde Psalm 2