Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 148 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 148

De Prophete vermaent alle creaturen, soo hemelsche, als aerdsche, maer insonderheyt den mensche, om Godt te loven van wegen sijne heerlickheyt ende macht, doch aldermeest om sijne goetgunsticheyt over sijne Gemeynte.
 
1 HAlelu-Iah. 1 Looft den HEERE 2 uyt de a hemelen: looft hem in de b hoochste plaetsen.
1 Dit woort staet hier in’ t Hebr. in ’t veelvoudich getal, ende alsoo doorgaens in desen Psalm, ende de twee na-volgende.
2 Of, [Ghy] van de hemelen, dat is, Ghy hemelsche schepselen, soo wel de hemelen met hare inwoonders, als de sterren ende alle roeringen der selver, alsoo oock vers 7.
a Apoc. 5.13.
b Luc. 2.14.
 
2 Looft hem alle sijne Engelen: Looft hem 3 alle sijne heyr-scharen.
3 T.w. die in de hemelen zijt, siet de aenteeck. Gen. 2. op vers 1. ende Psal. 103. op vers 21.
 
3 Looft hem Sonne ende Mane: Looft hem alle 4 ghy lichtende Sterren.
4 Hebr. sterren des lichts.
 
4 Looft hem ghy 5 hemelen der hemelen: ende 6 ghy wateren die boven de hemelen zijt:
5 Dat is, ghy alderhoochste hemelen. siet Deut. 10. op vers 14. ende 1.Reg. 8. op vers 27.
6 D. die wolcken, die gelijck als in de locht (welcke mede hemel genoemt wort) hangen. Siet Genes. 1.6, 7. Iob 26.8. ende 37.11.
 
5 Datse den Name des HEEREN loven: want c als hy ’t beval so wierden sy geschapen.
c Genes. 1. versen 6.7, 8. etc. Psal. 33.6, 9.
 
6 Ende d hy heeftse bevestigt voor altoos in eeuwicheyt: hy e heeftse een orden gegeven, 7 die geen van hen sal overtreden.
d Psal. 104.5. ende 119.91.
e Iob 14.5, 13. ende 26.10. ende 38.33. Ierem. 31.35. ende 33.25.
7 De sin is, geene van alle die dingen die hier boven genoemt zijn, en sullen d’ordre van Godt gestelt, overtreden.
 
7 Looft den HEERE, 8 vander aerde: ghy 9 walvisschen ende alle afgronden.
8 D. Ghy schepselen op aerden, ofte die van der aerde gemaeckt zijt.
9 De wal-visschen ofte Zee-draken ofte ander Zee-monsters worden onder d’aerde begrepen, gelijck oock somtijts de zee selve, gelijck alsser geseyt wort, dat Godt hemel ende aerde geschapen heeft, Gen. 1.1.
 
8 Vyer ende hagel, sneeuw ende damp: ghy storm-wint, die 10 sijn woort doet.
10 D. sijn bevel, T.w. het bevel des Heeren. De schepselen die geen gevoelen en hebben, loven en dienen Godt, op hare wijse, als Godt door haer sijnen wille uytricht. siet Psal. 19.4. ende 147.15.
 
9 Ghy bergen ende alle heuvelen: vruchtboomen ende alle ceder-boomen.
10 Het wilt gedierte, ende alle vee: kruypende gedierte, ende 11 gevleugelt gevogelte.
11 Hebr. Vogel des vleugels.
 
11 Ghy Coningen der aerde, ende alle volcken: ghy Vorsten, ende alle Richters der aerde.
12 Iongelingen, ende oock Maegden: ghy oude met de jonge.
13 Datse den Name des HEEREN loven: want f sijn Name alleen is hooge verheven: syne Majesteyt is over de aerde, ende den hemel.
f Prov. 12.4. Iesa. 18.10.
 
14 Ende hy g heeft den 12 hoorn sijnes volcks verhoogt, 13 den roem aller 14 sijner gunst genooten, der kinderen Israëls, 15 des volcks dat naeby hem is. Halelu-Iah.
g Psal. 131.17.
12 D. de macht ende eere. siet Deut. 33. d’aent. op vers 17. Dit is principalick in Christo vervult, die de hoorn der salicheyt genoemt wort Luc. 1.69.
13 D. gevende haer stoffe van den lof sijns naems, door sijne weldaden.
14 Verstaet, door gunst-genooten, de kinderen Godes, alle ware Godtsalige, die barmhertich ende goetdadich zijn, gelijck haren hemelschen Vader is. Siet Psal. 4.4.
15 D. ’twelck een volck is, daer mede Godt hem in Christo naeuwer verbonden ende vermaechschapt heeft, als met eenich ander volck, Iohan. 20.17. Eph. 2.13, 17. ende 1.Iohan. 3.1.

Einde Psalm 148