Psalm 146 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Psalm 146
1 HAlelu-Iah, O mijne ziele, prijst den HEERE. |
2 Ick sal den HEERE prijsen in mijn leven: ick sal mijnen Godt psalm-singen terwijle ick noch ben. |
3 En vertrouwt niet op Princen, op ’s menschen kint, by ’t welcke geen heyl en is. |
4 Sijn geest gaet uyt, hy keert wederom tot sijn aerde: te dien selven dage vergaen sijne aenslagen. |
5 Welgelucksalich is hy, die den Godt Iacobs tot sijne hulpe heeft: wiens verwachtinge op den HEERE sijnen Godt is. |
6 Die den hemel ende d’ aerde gemaeckt heeft, de zee ende al wat in de selve is: die trouwe houdt in der eeuwicheyt. |
7 Die den verdruckten recht doet, die den hongerigen broot geeft: de HEERE maeckt de gevangene los. |
8 De HEERE opent [de oogen] der blinden: de HEERE richtet de gebogene op: de HEERE heeft de rechtveerdige lief. |
9 De HEERE bewaert de vreemdelingen, hy houdt den weese ende de weduwe staende: maer der godtloosen wech keert hy om. |
10 De HEERE sal in eeuwicheyt regeren:uw’ Godt, o Zion, is van geslachte tot geslachte. Halelu-Iah. |
Einde Psalm 146