Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 14 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 14

David beschrijft de uyterste verdorventheyt ende boosheyt sijner vyanden in ’t bysonder, ende aller natuerlicker menschen in’t gemeyn, straft ende dreychtse: verlangt nae Godts Heyl, bysonderlick door den Messia, waer over hy in den geest verheugt is.
 
1 [EEn Psalm] Davids, voor den 1 Opper-sang-meester. a 2 De 3 dwaes 4 seyt in sijn herte; Daer en is geen Godt: Sy 5 verderven ’t, 6 sy maken het grouwelick [met haer] werck, b daer is niemant, die goet doet.
1 Siet Psal. 4. op vers 1.
a Psal. 10.4. ende 53.2.
2 Verg. den 53. Psalm.
3 Siet 1.Sam. 25. op vers 25.
4 D. denckt by sich selven: als bov. 10.6. hoewel hy sich uyterlick somtijts anders gelaet. Vergel. Iob 21.14.
5 Ofte, sy hebben [haer selven, ofte, haren wech] verdorven. Vergel. Genes. 6.12. Exod. 32.7. Deut. 31.29.
6 Ofte, sy maken haer selven grouwelick [met] haren handel.
b Rom. 3.10.
 
2 De HEERE heeft uyt den Hemel 7 nedergesien op de menschen kinderen, om te sien, of yemant verstandich ware, die Godt 8 sochte.
7 Menschelicker wijse van den alwetenden Godt gesproken.Vergel. Genes. 11. op vers 5.
8 Siet 2.Chron. 15. op vers 2.
 
3 9 Sy zijn alle afgeweken, t’samen zijnse 10 stinckende geworden, daer is niemant die goet doet; oock niet een.
9 Siet Rom. 3.12, etc. ende vergel. bov. Psal. 5. op vers 10.
10 Ofte, beschimmelt, verrot, vervuylt. gelijck garstige ende stinckende spijse, ofte een vuyl stinckend aes. Vergel. Proverb. 13.5.
 
4 11 Hebben dan alle werckers der ongerechticheyt geene kennisse, die mijn 12 volck op eten, [als of] sy broot aten? 13 Sy en roepen den HEERE niet aen.
11 And. en weten dan alle werckers der ongerechticheyt niet, die mijn volck op eten, [als of] sy broot aten, [dat] sy den Heere niet aenroepen? ofte, (als sommige) en hebben, etc. die mijn volck op eten? sy eten broot [ende] roepen den Heere niet aen.
12 D. onbeschroomt, met onrecht ende gewelt van lijf ende goet berooven. Vergel. Exod. 22.25. Mich. 3.3. ende Psal.79.7.
13 Als of hy seyde: daer schort het desen booswichten, dat sy met den Heere niet willen te doen hebben: daerom is hare straffe seker ende gereet, als volcht.
 
5 14 Aldaer zijn sy met vervaertheyt vervaert; want Godt is 15 by het geslachte des rechtveerdigen.
14 D. Alsdan. siet Zeph. 1.14. ende ond. 36.13, etc. Als Godt sal toonen, ende sy in hare conscientien sullen gevoelen, dat hy het met de menichte ofte gemeente der vroomen hout, ende deser godtloosen tegenparty is, dan sullen sy met grooten schrick bevangen worden, hoewel sy niet min en dachten als sulcx. Dit is eenen Prophetie van het toekomende, dat de Propheet soo seker stelt, als of’t bereedts geschiet was. Vergel. Psal. 36.13. ende 53.6.
15 Ofte, onder, ofte met het rechtveerdich geslachte. Vergel. Psal. 12. op vers 8.
 
6 Ghylieden 16 beschaemt den raet des elendigen, om dat de HEERE sijn toevlucht is.
16 Dat is, ghy soeckt hem te beschamen, spottende daer mede, dat etc. maer ghy sult des gewaer worden, wil hy seggen.
 
7 17 Och dat Israëls verlossinge uyt Zion [quame]! Als de HEERE de 18 gevangene sijns volcks sal doen wederkeeren, [dan] sal sich 19 Iacob verheugen, Israël sal verblijdt zijn.
17 And. wie sal geven uyt Zion de verlossinge Israels? eene maniere van wenschen by den Hebreen gebruyckelick. Siet Deut. 5. op vers 29. De sin is: Och dat de Heere uyt Zion, daer hy woont by de Arke des verbonts, sijn volck verlossen mochte! anders soude het oock eene vrage konnen zijn, daer op de antwoorde volcht. Vergel. wijders Rom. 11.26.
18 Hebr. gevanckenisse, siet Num. 31. op vers 12. dat is, de vroome, die onder der boosen Tyrannie als gevangen zijn. Siet wijders Deut. 30.3. ende Luc. 4.10. Ephes. 4.8.
19 Iacobs nakomelingen, de Israeliten: verstaet de vroome, die haers voor-vaders voetstappen navolgen.

Einde Psalm 14