Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 138 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 138

David loost Godt van wegen sijne goedicheyt ende waerheyt aen hem bewesen, propheterende dat de Coningen der aerde den Heere sullen loven: met belijdenisse der vrucht sijnes vertrouwens op Godt.
 
1 [EEn Psalm] Davids. Ick sal u loven met mijn geheel herte: 1 in de tegenwoordicheyt 2 der goden 3 sal ick u psalm-singen.
1 Hebr. tegen over, ofte voor.
2 D. Coningen, Princen, Vorsten, als ond. vers 4. Siet Psal. 82.1, 6. ende Psal. 119.46. Andere verstaen hier door de Goden, de Engelen Godes, die sich oock in de versamelingen der geloovigen vinden laten, 1.Cor. 11.10.
3 Te weten, sonder schroom of vreese.
 
2 Ick sal my nederbuygen 4 nae het paleys uwer heylicheyt, ende ick sal uwen Name loven, 5 om uwe goedertierenheyt, ende om uwe waerheyt: want ghy hebt 6 van wegen uwen gantschen Name 7 u woort groot gemaeckt.
4 Mijn aengesichte wendende nae de Arke toe, staende in de Tente ofte Tabernakel. siet 1.Chron. 16.1. ende Psal. 99.5. And. nae uwen heyligen Tempel.
5 D. van wegen. And. over, voor.
6 Dat is, alleen ende gantschelic om uw’s Naems wille. And. boven uwen gantschen Name. D. boven alle de eygenschappen, daer mede ghy genaemt wort.
7 D. uwe belofte ende toesegginge aengaende Christum. Dit is het grootste ende voornaemste werck, daer door ghy uwe goedicheyt hebt doen blijcken. Andere verstaen dit van de belofte die Godt David gedaen ende volbracht heeft, aengaende het Coninckrijcke.
 
3 Ten dage [als] ick riep, so hebt ghy my verhoort: Ghy hebt my versterckt 8 [met] kracht in mijne ziele.
8 D. met kracht, die ick, ô Heere, van u ontfangen hebbe. Ephes. 3.16, 10.
 
4 Alle Coningen der aerde sullen u, O HEERE, loven, 9 wanneer sy gehoort sullen hebben de redenen uwes monts.
9 Dit is als eene Prophetie van de bekeeringe aller volckeren tot Christum, door de predicatie des heyligen Euangelij, als de Messias soude verschenen zijn. Siet Psal. 102.16, 23. ende d’aent. aldaer. Maer indien men dese woorden verstaet van de belofte die Godt David gedaen heeft, aengaende het Coninckrijcke, so verstaet door de Coningen, Hiram, den Coninck van Tyro, 2.Sam. 5.11. Ende Thoi, den Coninck van Hamath, 2.Sam. 8.10. ende andere be-nabuerde Coningen.
 
5 Ende sy sullen singen 10 van de wegen des HEEREN, want de heerlickheyt des HEEREN is groot.
10 D. van de wonderbare regeringe ende wercken des Heeren. And. In de wegen des Heeren. T.w. met vrolickheyt wandelen.
 
6 Want de HEERE is hooge, a nochtans 11 siet hy den nederigen aen, ende 12 den verhevenen 13 kent hy van verre.
a Psal. 113.6, 7.
11 D. hy draecht sorge voor den nederigen, neemt een exempel van David selve, den welcken Godt van eenen herder der schapen heeft verheven tot de Conincklicke weerdicheyt. And. het nederige.
12 D. de hoovaerdige. and. het verhevene.
13 T.w. alsoo, dat hy hem vernederen ende straffen wil.
 
7 Als ick wandele in het midden der benautheyt, 14 maeckt ghy my levendich, uwe hant streckt ghy uyt 15 tegen den toorn mijner vyanden, ende 16 uwe rechterhant behoudt my.
14 Siet Psal. 119.25. And. Als ick sal wandelen, etc. sult ghy my levendich maken, ende alsoo in ’t volgende.
15 T.w. om dien te temmen ende te toomen, als Psal. 3.8. And. tegen den neuse, ofte ’t aengesichte, T.w. om haer in ’t aengesichte te smijten. het Hebr. woort Aph beteeckent so wel den neuse, als toorn.
16 Of, Ghy behoudt my met uwe rechterhant.
 
8 De 17 HEERE 18 sal’t voor my voleynden: uwe goedertierenheyt, HEERE, is in eeuwicheyt: En laet niet 19 varen de wercken uwer handen.
17 Of, de Heere voleynde het voor my.
18 T.w. ’tgene hy in my begonnen heeft tegens mijne vyanden. Of, sijne genade t’mywaerts. als Psal. 57.3.
19 Of, vertragen, verslappen. hy bidt dat Godt het goede werck ’twelck hy in hem hadde begonnen, niet en wille nalaten, maer voltrecken, tot den dach Iesu Christi, Phil. 1.6.

Einde Psalm 138