Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
De Prophete verklaert sijn geduldich vertrouwen op den Heere, met bede van te mogen verlost worden van de bespottinge der opgeblasenen. |
|
1 1 EEn Liedt Hammaaloth. a Ick 2 heffe mijne oogen op tot u die in de hemelen sitt. |
| 1 Siet Psal. 120.1. |
| a Psal. 115.3. |
| 2 Dese woorden werden hier ende elders gestelt, meer om onse herten tot het bedencken der hemelscher heerlicheyt Godes te verwecken: dan om aen te wijsen dat Godt alleen in den hemel is of woont: De hemelen der hemelen en kunnen de Majesteyt Godes niet begrypen. |
|
2 Siet, gelijck de oogen der knechten 3 zijn op de hant harer heeren: gelijck de oogen der dienstmaecht, zijn op de hant harer vrouwe: alsoo zijn onse oogen op den HEERE onsen Godt, 4 tot dat hy ons genadich zy. |
| 3 T.w. alsmen haer ongelijck doet, ofte soeckt te onderdrucken. |
| 4 Een exempel ons vermanende tot geduerigen gebede, tot dat wy verhoort worden. Siet Luc. 18.1....... 7. ende Psal. 55.18. |
|
3 Zijt ons genadich, o HEERE, zijt ons genadich, want 5 wy zijn der verachtinge veel te satt. |
| 5 De sin is, wy worden van de stoute werelts-kinderen soo veracht, dat wy seer verdrietich daer over worden, ende schier niet meer lijden en kunnen. Siet d’aent. Iob 7. op vers 4. ende Psal. 88.4. |
|
4 Onse ziele is veel te satt des spots 6 der weeldigen, der verachtinge der hooveerdigen. |
| 6 Hebr. Der rustigen, of, der gerusten. D. der gener die in ruste ende weelde in deser werelt sitten, ende van geen lijden of verdriet en weten, ende over sulcks moedich ende moetwillich zijn. |