Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 110 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 110

In desen Psalm (zijnde een kort begrijp des gantschen Euangeliums) spreeckt David van de beroepinge Iesu Christi tot het geestelicke Coninckrijcke sijner Gemeynte, ende sijn eeuwich Priesterdom: Te gelijcke stelt hy voor oogen, de geweldige overwinninge over sijne vyanden, ende sijne triumphe over de selve.
 
1 EEn Psalm Davids. 1 De HEERE heeft 2 tot mijnen Heere 3 gesproken: 4 Sitt tot mijner rechter-hant, 5 tot dat ick uwe vyanden gesett sal hebben tot een voet-banck uwer voeten.
1 T.w. Godt de Vader.
2 D. Tot Christum, den welcken David hier sijnen Heere noemt. want Christus is de sone Davids nae den vleesche, maer Davids Heere, ten aensien dat hy een warachtich Godt is met Godt den Vader ende Heyligen Geest, ende een Heere aller menschen, doch insonderheyt sijner uytvercorenen. siet Mat. 22.43, 45. Matt. 12.36. Luc. 20.42. Actor. 2.34. Hebr. 1.13.
3 T.w. in sijnen eeuwigen raet, den welcken hy ons tot sijner tijdt heeft geopenbaert ende verkondigen laten.
4 D. heerscht in heerlickheyt ende majesteyt, in den hemel, ende op de aerde, 1.Corint. 15.25. Hebr. 1.3, 13. ende 8.1. ende 10.12, 13. Ephes. 1.20, etc. Dese maniere van spreken is genomen van de Coningen, die aen hare rechter hant setten diese willen eere aen doen. siet 1.Reg. 2.19. ende Psal. 45.10.
5 De sin is, tot dat ick uwe vyanden (T.w. de vervolgers der kercke, Ia de doot selve, 1.Corint. 15.24, 26.) u sal onderworpen hebben. Hier uyt en kanmen geensins besluyten, dat Christus geen eeuwich Coninckrijcke hebben en soude, of schoon de maniere van de bedieninge des Rijcx Christi, sodanich als die nu is, ten jongsten dage met het laetste oordeel sal ophouden: want alsdan en sullender geen vyanden meer zijn, die de kercke Christi sullen kunnen schaden, 1.Corint. 15.24, 28. Siet d’aent. Genes. 28. op vers 15.
 
2 6 De HEERE sal 7 den scepter 8 uwer sterckte 9 senden 10 uyt Zion, [seggende] 11 Heerscht in ’t midden 12 uwer vyanden.
6 In het eerste vers heeft David het volck Godes aengesproken: hier spreeckt hy nu Christum aen.
7 Of, uwen stercken scepter: of, de roede, ofte staf uwer sterckte: T.w. de verkondinge des heyligen Euangelij. daer door de H. Geest krachtelick inde herten der uytverkorenen werckt. Siet Rom. 1.16.
8 O Christe.
9 T.w. in de gantsche werelt.
10 Verstaet dit alsoo, dat het Euangelium eerst te Ierusalem ende in het Iootsche lant moeste gepredickt werden, ende van daer voort uytgespreyt werden door de gantsche werelt. Iesa. 2.3. Mich. 4.2. Act. 1.8.
11 Te weten, door u woort ende Geest, in de herten der uytverkorenen, ende door uwe Almogentheyt in ’t beschutten uwer kercke, ende in ’t straffen van de vervolgers der selver. And. Ghy sult heerschen.
12 T.w. der vyanden uwer kercke. Want die de kercke vervolgt, die vervolgt Christum selve. Actor. 9.4.
 
3 13 U volck sal seer gewillich zijn 14 op den dach uwer heyrkracht, 15 in heylige cieragien: 16 uyt de baer-moeder des dageraets sal u de dauw uwer jeucht zijn.
13 Hebr. u volck der gewillicheden. Dat is, ’tsal zijn een volck van groote gewillicheyt, of, vol gewillicheyt, te weten, om het Euangelium aen te nemen, ende om u, ô Heere Iesu Christe, te dienen, Ia ’tsal, by maniere van spreken, de gewillicheyt selve zijn. siet Actor. 2.41. Rom. 12.1. ende Psal. 119.108. Exo. 25.2. Ende verstaet hier door u volck, de uytverkorene, of geloovige.
14 Dat is, als ghy de krachtige predicatie des H. Euangelij, door d’Apostelen, mitsgaders vele andere verkondigers des selven, sult uytsenden, om de werelt ende den Duyvel te overwinnen, ende veel schapen in den waren schaepstal te brengen. Siet Rom. 1.16. 2.Corin. 10.4, 5. Apocal. 6.2.
15 Hebr. in de schoonheden, of vercierselen der heylicheyt, of, in heyligen cieraet, D. in heylicheyt des levens, ende allerley Christelicke deuchden, die uyt het geloove her-voor komen. Tis een gelijckenisse genomen van de Priesters des Ouden Testaments, die cierlicke ende heylige kleederen aentrocken, als sy den Levitischen Godtsdienst verrichten souden. And. In de heerlickheden des heylichdoms, of, in het cierlicke heylichdom. Dat is, in den schoonen Tempel: met welcke woorden de kercke Godes dickwils beduyt wort.
16 D. uwe kinderen sullen u geboren worden, als de dauw uyt de baer-moeder des dageraets. Gelijck de dauw in den dageraedt, als uyt eene baer-moeder her-voor-komt ende geboren wort, ende ’t gras met ontelbare dropkens begiett, ende lieflick bevochticht: Alsoo sal het eerste licht der predicatie des H. Euangelij, als een dauw, ontallicke vele herten der uytverkorenen begieten ende bevochtigen, ende de selve geestelicker wijse baren. siet Ioh. 3.5. alwaer de Heere Christus den H. Geest vergelijckt by water, door ’t welcke de aerde bevochticht ende vruchtbaer gemaeckt wort. Anders, ’t sal u van de baer-moeder des dageraets af, een dauw van uwe jeucht wesen. sommige, so oude als nieuwe leeraers, verstaen dese woorden van de eeuwige geboorte des Soons van den Vader, gesproken by gelijckenisse, genomen van menschelicke geboorte, ende settent over: uyt de baer-moeder voor den dageraet is u de dauw uwer geboorte. Andere verstaen’t van de mensch-werdinge onses Heeren Christi, ende sijne geboorte uyt de maget Maria.
 
4 De 17 HEERE heeft gesworen, ende ’t en sal hem niet berouwen, 18 Ghy zijt 19 Priester in a eeuwicheyt, 20 nae de ordeninge Melchizedeks.
17 Siet over desen Psalm, insonderheyt over dit vierde vers, het sevende capittel des briefs tot de Hebreen.
18 Of, weest Priester, of, ghy sult Priester wesen.
19 Te weten, die hem selven sal offeren, op den altaer des kruyces, tot versoeninge aller der gener, die in hem gelooven. Hebr. 5.9. ende c. 9. ende c. 10.
a Hebr. 5.6. ende 6.20. ende 7.17.
20 Of, nae de wijse, of, gelijckheyt Melchizedeks, die noch begin der dagen, noch eynde des levens en hadde: Item, Gelijck Melchizedek een Coninck, ende oock een Priester geweest is, Genes. 14.18. alsoo oock Iesus Christus, wiens voorbeelt Melchizedek geweest is.
 
5 21 De Heere is aen uwe rechterhant: 22 hy sal 23 Coningen 24 verslaen 25 ten dage sijnes toorns.
21 T.w. de Heere Iesus Christus, die tot uwer rechterhant geseten is: ende alsoo spreeckt hier nu David Godt den Vader aen: ofte, hy spreeckt het volck Godes aen, het selve belovende, dat Christus de Heere haer sal bystaen, ende verdedigen, als Psal. 16.8. ende 109.31.
22 Hebr. Hy heeft Koningen verslagen, voor, hy sal Koningen verslaen. Eene Prophetische wijse van spreken.
23 Verst. hier sulcke Coningen ende Princen, die haer tegen Christum setten, ende sijne kercke vervolgen, als Psal. 2.9, 12.
24 Hebr. doorsteken.
25 D. Ten tijde wanneer Godt bestemt heeft, dat sijn toorn sal uyt-bersten.
 
6 26 Hy sal recht doen onder de heydenen, b hy sal ’t 27 vol doode lichamen maken: hy sal verslaen 28 den genen die ’t hooft is over een groot lant.
26 D. hy sal de vervolgers sijnes volcx straffen.
b Apoc. 14.14, etc. ende 16.14, etc. ende 20.8, etc.
27 T.w. sijner vyanden, die in den slach sullen omme-komen. Vergel. Psal. 45. op vers 5.
28 Sommige verstaen door dese woorden den Antichrist, heerschende over vele landen: Ia den Duyvel selfs: Andere duydent op de boose Regeerders in’t gemeen.
 
7 29 Hy sal op den wech uyt de beke drincken: daerom sal 30 hy het hooft om hooge heffen.
29 Dat is, hy sal uyt den drinckbeker van Godts toorn drincken, ende alsoo in sijne heerlickheyt ingaen. alsoo dat hier de staet sijner vernederinge, ende verhooginge t’samen gevoecht worden. Ofte, hy wil seggen, Christus sal de victorie over de vyanden sijner kercke soo lange vervolgen, tot dat hyse verslagen, ofte te niete sal gebracht hebben: Ende dit sal hy met sulcken eernst ende yver doen, dat hy den tijt niet nemen sal, om lange te rusten, ende sich met spijse ende dranck te verquicken: Maer hy sal sijnen dorst lesschen met het water uyt de beken, die hy by den wech in het vervolgen sijner vyanden, vinden sal. Dit is by gelijckenisse gesproken, zijnde dit de sin deser woorden in ’t korte, Christus sal sich sijne vyanden volkomelick onderwerpen, ende sijn volck uyt hare handen verlossen. Vergelijckt hier mede de historie van Gideon, Iud. 7. versen 4, 5, 6, 7, etc.
30 D. Hy) Te weten, Christus. sal na sijne doot verrijsen, ende tot de hoochste heerlickheyt verhoocht worden. Siet Philip. 2. versen 8, 9.

Einde Psalm 110