Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 11 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 11

David, vernemende de spotteryen sijner vervolgeren, die haer tijt-verdrijf maeckten van sijn droevich vluchten ende swerven, neemt toevlucht tot Godt, ende verklaert sijn geloove van Gods voorsichticheyt, die beyde, vroomen ende godtloosen, siet, proeft, ende richten sal.
 
1 [EEn Psalm] Davids, voor den 1 Opper-sang-meester. Ick betrouwe op den HEERE; hoe segt 2 ghylieden tot mijne ziele; Swerft henen [nae] ulieder geberchte, [als] een 3 vogel?
1 Siet Psal. 4. op vers 1.
2 Saul ende sijne toestanders, die David met sulcke propoosten beschimpten, als hebbende (soo sy meynden) geenen anderen toevlucht, als dat hy sich verstack ende omsworf op’t geberchte, huppelende van d’eene plaetse op d’andere, als een vogel. maer sy meynden hem wel te betrappen, niet denckende op Godt, die Davids troost ende toevlucht was.
3 And. ô vogel.
 
2 4 Want, siet, de godtloose spannen den boge, sy schicken hare pijlen op de peze, om in 5 donckeren te schieten nae de oprechte van herten.
4 Als of hy seyde: ’t is geen wonder, datse so trots spreken, want sy meynen’t soo vast beleyt te hebben, datse niet sullen missen, maer my ende de mijne sonder twijffel treffen.
5 D. in het verborgen. Vergel. Psal. 10.8, 9.
 
3 Sekerlick de 6 fondamenten worden omgestooten: wat heeft de rechtveerdige bedreven?
6 Dat is, alle vreese Godts, gerechticheyt ende billickheyt, (die als fondamenten van Israels staet zijn) worden omgekeert: dewijle men my ende andere vroome onschuldige (die men oock met recht voor fundamenten des lants mach houden, Prov. 10.25.) in den gront soeckt uyt te roeyen. ofte aldus: maer die fundamenten (dat is, opsetten, voornemens, vaste besluytingen) sullen omgestooten worden. siet Psal. 8. op vers 3. ende Ies. 19.10. dese beyde oversettingen passen wel op ’t voorgaende ende volgende.
 
4 De HEERE is in het 7 Palleys sijner heylicheyt, des HEEREN Throon is in den hemel; sijne oogen aenschouwen, sijne oogenleeden 8 proeven de menschen kinderen.
7 D. in sijn heylich palleys, te weten, in den hemel, als de volgende woorden schijnen te verklaren. anders kanmen’t oock verstaen van den Tabernakel. Siet Psal. 5. op vers 8. ende Habac. 2.20.
8 Siet Psal. 7. op vers 10.
 
5 De HEERE 9 proeft den rechtveerdigen; maer den godtloosen, ende dien die gewelt lief heeft, haett sijne 10 ziele.
9 Alsoo dat hy hem voor goet kenne.
10 Menschelick van Godt gesproken, als Levit. 26.11. de sin is, Godt haet hem eernstelick.
 
6 Hy sal op de godtloose regenen 11 stricken, 12 vyer, ende swevel, ende een geweldige storm-wint sal het 13 deel hares bekers zijn.
11 Dit beteeckent onverwachte, strenge ende onvermijdelicke oordelen Godts. siet Iob 18.9, 10. ende 22.10. Iesa. 8.14. ende 24.17, 18.
12 Als Sodoma, Gomorra, etc. overquam, Gen. 19. ende Gog gedreygt wort, Ezech. 38.22. zijnde afbeeldingen van ’t eeuwich helsch vyer, Iud. vers 7. Apoc.20.10.
13 D. hare bescheyden ofte toegeleyt deel. Vergel. Iob 20.29. ende d’aent. Eene maniere van spreken genomen van de huysvaders, die elcken huys-genoot sijnen dranck toedeelden ende inschoncken, nae de wijse der ouden. hier wort het verstaen van der godtloosen straffe: als oock Apoc. 14.10. ende elders: van het kruys der kercke Psal. 73.10. ende in’t gemeyn van’t lijden der vroomen, ende godtloosen. Psal. 75.9. maer anders Psal. 16.5. ende 23.5. siet oock Iob 21.op vers 20.
 
7 Want de HEERE is rechtveerdich, hy heeft 14 gerechticheden lief; sijn aengesicht 15 aenschouwt den 16 oprechten.
14 Vergel. Psal. 9.9. dat is, alle rechtveerdige saken, alles wat recht is.
15 Met sijn vaderlick aengesicht, om hem gunste ende voorsorge te bewijsen.
16 Hebr. rechten, rechtsinnigen.

Einde Psalm 11