Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DOe antwoordde Bildad de Suhiter, ende seyde: |
2 Hoe lange sult ghy dese dingen spreken, ende de redenen uwes monts een geweldige wint zijn? |
3 Soude dan Godt het recht verkeeren? ende soude de Almachtige de gerechticheyt verkeeren? |
4 Indien uwe kinderen gesondiget hebben tegens hem, hy heeftse oock inde hant harer overtredinge geworpen. |
5 [Maer] indien ghy nae Godt vroech soeckt; ende tot den Almachtigen om genade bidt: |
6 So ghy suyver, ende recht zijt, gewisselick sal hy nu opwaken, om uwent wille: ende hy sal de wooninge uwer gerechticheyt volmaken. |
7 U beginsel sal wel geringe zijn: maer u laetste sal seer vermeerdert worden. |
8 Want vraecht doch nae het voorige geslachte, ende bereydt u tot de ondersoeckinge harer vaderen. |
9 Want wy zijn van gisteren, ende en weten niet: dewijle onse dagen op der aerde eene schaduwe zijn. |
10 En sullen die u niet leeren, tot u spreken, ende uyt haer herte redenen voortbrengen? |
11 Verheft haer de biese sonder slijck? groeyt het riet-gras sonder water? |
12 Alst noch in sijne groenicheyt is, [hoewel] het niet afgesneden en wort, nochtans verdort het voor alle gras. |
13 Alsoo zijn de paden aller die Godt vergeten: ende de verwachtinge des huychelaers sal vergaen. |
14 Van den welcken sijne hope walgen sal: ende sijn vertrouwen sal zijn een huys der spinne-koppe. |
15 Hy sal op sijn huys lenen, maer het en sal niet bestaen, hy sal hem daer aen vast houden, maer het en sal niet staende blijven. |
16 Hy is sappich voor de Sonne: ende sijne scheuten gaen over sijnen hof uyt. |
17 Sijne wortelen worden by den sprinck-ader ingevlochten: hy siet eene steenige plaetse. |
18 [Maer] als [Godt] hem verslindt uyt sijne plaetse, so salse hem loochenen, [seggende,] Ick en hebbe u niet gesien. |
19 Siet, dat is de vreuchde sijnes weechs: ende uyt het stof sullen andere voort-spruyten. |
20 Siet, Godt en sal den oprechten niet verwerpen: hy en vatt oock de boos-doenders niet by de hant; |
21 Tot dat hy uwen mont met gelach vervulle: ende uwe lippen met gejuych. |
22 Uwe haters sullen met schaemte bekleedet worden; ende de tente der godtloosen en sal niet [meer] zijn. |