Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ELihu ginck noch voort, ende seyde: |
2 Verbeydt my een weynich, ende ick sal u aenwijsen, datter noch redenen voor Godt zijn. |
3 Ick sal mijn gevoelen van verren ophalen; ende mijnen Schepper gerechticheyt toewijsen. |
4 Want voorwaer mijne woorden en sullen geene valscheyt zijn: een die oprecht is van gevoelen, is by u. |
5 Siet, Godt is geweldich, nochtans en versmaedt hy niet: geweldich is hy in kracht des herten. |
6 Hy en laet den godtloosen niet leven: ende het recht der elendigen beschickt hy. |
7 Hy en onttreckt sijne oogen niet van den rechtveerdigen, maer met den Coningen zijnse in den throon: daer set hyse voor altoos, ende sy worden verheven. |
8 Ende sose gebonden zijnde in boeyen, vast gehouden worden met banden der elende; |
9 Dan geeft hy hen haer werck te kennen; ende hare overtredingen, om datse de overhant genomen hebben. |
10 Ende hy openbaert’et [voor] haer lieder oore ter tucht; ende seyt, datse hen van de ongerechticheyt bekeeren souden. |
11 Indiense hooren, ende [hem] dienen, so sullen sy hare dagen eyndigen in’t goede, ende hare jaren in lieflickheden. |
12 Maer sose niet en hooren, so gaen sy door het sweert door: ende sy geven den geest sonder kennisse. |
13 Ende die met het herte huychelachtich zijn, leggen toorn op: sy en roepen niet, als hyse gebonden heeft. |
14 Hare ziele sal in der jonckheyt sterven; ende haer leven onder de schant-jongers. |
15 Hy sal den elendigen in sijn elende vry maken, ende inde onderdruckinge sal hy’t [voor] haer lieder oore openbaren. |
16 Alsoo soude hy oock u afgekeert hebben van den mont des angstes, [tot] de ruymte, onder de welcke geene benauwinge soude geweest zijn: ende het gerichte uwer tafel soude vol vetticheyts geweest zijn. |
17 Maer ghy hebt het gerichte des godtloosen vervult: het gerichte, ende het recht houden [u] vast. |
18 Om datter grimmicheyt is; [wacht u], dat hy u misschien niet met eenen klop wech en stoote: so dat u een groot rantsoen daer niet en soude af-brengen. |
19 Soude hy uwen rijckdom achten, [dat ghy] niet in benauwtheyt en soudt zijn; ofte eenige versterckingen van kracht? |
20 En haeckt niet nae dien nacht, [als] de volckeren van hare plaetse opgenomen worden. |
21 Wacht u, en wendt u niet tot ongerechticheyt: overmits ghyse in desen verkoren hebt, uyt oorsake van de elende. |
22 Siet, Godt verhoogt door sijne kracht: wie is een leeraer, gelijck hy? |
23 Wie heeft hem gestelt over sijnen wech? ofte wie heeft geseyt, Ghy hebt onrecht gedaen? |
24 Gedenckt, dat ghy sijn werck groot maeckt, ’t welck de lieden aenschouwen. |
25 Alle menschen sien het aen: de mensche schouwt [het] van verre. |
26 Siet, Godt is groot, ende wy en begrijpen’t niet: daer en is oock geene ondersoeckinge van het getal sijner jaren. |
27 Want hy treckt de druppelen der wateren op: die den regen na sijnen damp uytgieten: |
28 Welcken de wolcken uytgieten, [ende] afdruypen over den mensche overvloedelick. |
29 Kan men oock verstaen de uytbreydingen der wolcken, [ende] de krakingen sijner hutte? |
30 Siet, hy breydt over hem sijn licht uyt; ende de wortelen der zee bedeckt hy. |
31 Want daer door richt hy de volckeren: hy geeft spijse ten overvloede. |
32 Met handen bedeckt hy het licht: ende doet aen het selve verbodt door de gene, die tusschen doorkomt. |
33 Daer van verkondicht sijn geklater, [ende] het vee; oock van den opgaenden [damp]. |