Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 SIet, [dat] alle heeft mijne ooge gesien, mijne oore gehoort, ende verstaen. |
2 Gelijck ghy lieden [het] wetet, weet ick’t oock: ick en swichte niet voor u. |
3 Maer ick sal tot den Almachtigen spreken, ende ben belust [my] te verdedigen voor Godt. |
4 Want gewisselick ghy zijt leugenstoffeerders: ghy alle zijt nietige medecijn-meesters. |
5 Och of ghy gantsch stille sweget! dat soude u lieden voor wijsheyt wesen. |
6 Hooret doch mijne verdediginge: ende mercket op de twistingen mijner lippen. |
7 Sult ghy voor Godt onrecht spreken? ende sult ghy voor hem bedriegerye spreken? |
8 Sult ghy sijn aengesichte aennemen? sult ghy voor Godt twisten? |
9 Sal ’t goet zijn, als hy u sal ondersoecken? sult ghy met hem spotten, gelijckmen met eenen mensche spott? |
10 Hy sal u gewisselick bestraffen, so ghy in’t verborgen het aengesichte aennemet. |
11 Sal u niet sijne hoocheyt verschricken, ende sijne vreese over u vallen? |
12 Uwe gedachtenissen zijn gelijck asschen: uwe hoochten als hoochten van leem. |
13 Houdet stille van my, op dat ick spreke, ende daer gae over my, wat het zy. |
14 Waerom soude ick mijn vleesch in mijne tanden nemen, ende mijne ziele in mijne hant stellen? |
15 Siet [so] hy my doodde, soude ick niet hopen? evenwel sal ick mijne wegen voor sijn aengesichte verdedigen. |
16 Oock sal hy my tot salicheyt zijn: maer een huychelaer en sal voor sijn aengesichte niet komen. |
17 Hooret neerstelick mijne reden, ende mijne aenwijsinge met uwen ooren. |
18 Siet nu, ick hebbe het recht ordentlick gestelt: ick weet, dat ick rechtveerdich sal verklaert worden. |
19 Wie is hy, die met my twiste? wanneer ick nu sweege, so soude ick den geest geven. |
20 Alleenlick twee dingen en doet niet met my: dan en sal ick my van u aengesichte niet verbergen. |
21 Doet uwe hant verre van op my: ende uwe verschrickinge en make my niet verbaest. |
22 Roept dan, ende ick sal antwoorden: ofte ick sal spreken, ende geeft my antwoorde. |
23 Hoe vele misdaden, ende sonden hebbe ick? maeckt mijne overtredinge, ende mijne sonde my bekent. |
24 Waerom verbergt ghy u aengesichte, ende houdt my voor uwen vyant? |
25 Sult ghy een gedreven blat verbrijselen? ende sult ghy eenen drooge stoppel vervolgen? |
26 Want ghy schrijft tegens my bittere dingen: ende ghy doet my erven de misdaden mijner jonckheyt: |
27 Ghy legt oock mijne voeten in den stock, ende neemt waer alle mijne paden: ghy druckt u in de wortelen mijner voeten. |
28 Ende hy veroudert als eene verrottinge; als een kleet, dat de motte op eet. |