Statenvertaling.nl

sample header image

Job 13 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Job 13

1 SIet, [dat] alle heeft mijne ooge gesien, mijne oore gehoort, ende verstaen.
2 Gelijck ghy lieden [het] wetet, weet ick’t oock: ick en swichte niet voor u.
3 Maer ick sal tot den Almachtigen spreken, ende ben belust [my] te verdedigen voor Godt.
4 Want gewisselick ghy zijt leugenstoffeerders: ghy alle zijt nietige medecijn-meesters.
5 Och of ghy gantsch stille sweget! dat soude u lieden voor wijsheyt wesen.
6 Hooret doch mijne verdediginge: ende mercket op de twistingen mijner lippen.
7 Sult ghy voor Godt onrecht spreken? ende sult ghy voor hem bedriegerye spreken?
8 Sult ghy sijn aengesichte aennemen? sult ghy voor Godt twisten?
9 Sal ’t goet zijn, als hy u sal ondersoecken? sult ghy met hem spotten, gelijckmen met eenen mensche spott?
10 Hy sal u gewisselick bestraffen, so ghy in’t verborgen het aengesichte aennemet.
11 Sal u niet sijne hoocheyt verschricken, ende sijne vreese over u vallen?
12 Uwe gedachtenissen zijn gelijck asschen: uwe hoochten als hoochten van leem.
13 Houdet stille van my, op dat ick spreke, ende daer gae over my, wat het zy.
14 Waerom soude ick mijn vleesch in mijne tanden nemen, ende mijne ziele in mijne hant stellen?
15 Siet [so] hy my doodde, soude ick niet hopen? evenwel sal ick mijne wegen voor sijn aengesichte verdedigen.
16 Oock sal hy my tot salicheyt zijn: maer een huychelaer en sal voor sijn aengesichte niet komen.
17 Hooret neerstelick mijne reden, ende mijne aenwijsinge met uwen ooren.
18 Siet nu, ick hebbe het recht ordentlick gestelt: ick weet, dat ick rechtveerdich sal verklaert worden.
19 Wie is hy, die met my twiste? wanneer ick nu sweege, so soude ick den geest geven.
20 Alleenlick twee dingen en doet niet met my: dan en sal ick my van u aengesichte niet verbergen.
21 Doet uwe hant verre van op my: ende uwe verschrickinge en make my niet verbaest.
22 Roept dan, ende ick sal antwoorden: ofte ick sal spreken, ende geeft my antwoorde.
23 Hoe vele misdaden, ende sonden hebbe ick? maeckt mijne overtredinge, ende mijne sonde my bekent.
24 Waerom verbergt ghy u aengesichte, ende houdt my voor uwen vyant?
25 Sult ghy een gedreven blat verbrijselen? ende sult ghy eenen drooge stoppel vervolgen?
26 Want ghy schrijft tegens my bittere dingen: ende ghy doet my erven de misdaden mijner jonckheyt:
27 Ghy legt oock mijne voeten in den stock, ende neemt waer alle mijne paden: ghy druckt u in de wortelen mijner voeten.
28 Ende hy veroudert als eene verrottinge; als een kleet, dat de motte op eet.

Einde Job 13