Statenvertaling.nl

sample header image

Esther 3 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Esther 3

1 NA dese geschiedenissen maeckte de Coninck Ahasveros Haman groot, den sone van Hammedatha den Agagiter, ende hy verhoogde hem: ende hy settede sijnen stoel boven alle de Vorsten die by hem waren.
2 Ende alle de knechten des Conincks, die in de poorte des Conincks waren, neygden ende bogen sich neder voor Haman; want de Coninck hadde alsoo van hem bevolen: maer Mordechai en neygde sich niet, noch en booch sich niet neder.
3 Doe seyden de knechten des Conincks die in de poorte des Conincks waren, tot Mordechai: Waerom overtreedt ghy des Conincks gebodt?
4 ’Tgeschiedde nu, doe sy [dit] van dach tot dach tot hem seyden, ende hy nae hen niet en hoorde: so gaven sy’t Haman te kennen, op dat sy sagen, of de woorden van Mordechai bestaen souden, want hy hadde hen te kennen gegeven dat hy een Iode was.
5 Doe Haman sach, dat Mordechai sich niet en neygde, noch sich voor hem neder en booch: so wert Haman vervult met grimmicheyt.
6 Doch hy verachtede in sijne oogen, dat hy aen Mordechai alleen de hant soude slaen, (want men hadde hem het volck van Mordechai aengewesen,) Maer Haman socht alle de Ioden, die in den gantschen Coninckrijcke van Ahasveros waren, [namelick] het volck van Mordechai te verdelgen.
7 In de eerste maent (dese is de maent Nisan) in het twaelfde jaer des Conincks Ahasveros, wierpmen het pur, dat is, het lot, voor Hamans aengesichte, van dach tot dach, ende van maent [tot maent], tot de twaelfde maent toe, dese is de maent Adar.
8 Want Haman hadde tot den Coninck Ahasveros geseyt, Daer is een volck verstroyt ende verdeylt onder de volckeren in alle de lantschappen uwes Coninckrijcks: ende hare wetten zijn verscheyden van aller volckeren [wetten]: oock en doen sy des Conincks wetten niet: Daerom en ist den Coninck niet oorbaerlick haer te laten blyven.
9 Indien het den Coninck goet dunckt, laetter geschreven worden, datmense verdoe: so sal ick tien duysent talenten silvers op-wegen in de handen der gener die ’t werck doen, om in des Conincks schatten te brengen.
10 Doe trock de Coninck sijnen rinck van sijne hant, ende hy gaf hem Haman den sone Hamedatha den Agagiter, der Ioden tegen-partyder.
11 Ende de Coninck seyde tot Haman, Dat silver zy u geschoncken: oock dat volck, om daer mede te doen, nae dat het goet is in uwe oogen.
12 Doe wierden de schryvers des Conincks geroepen, in de eerste maent, op den dertienden dach der selver, ende daer wert geschreven, nae alles dat Haman beval, aen de Stadt-houders des Conincks, ende aen de Lant-voochden, die over elck lantschap waren, ende aen de Vorsten van elck volck, elck lantschap nae sijne schrift, ende elck volck nae sijne sprake: daer wert geschreven in den name des Conincks Ahasveros, ende ’t wert met des Conincks rinck versegelt.
13 De brieven nu werden gesonden door de hant der loopers tot alle de lantschappen des Conincks, datmen soude verdelgen, dooden, ende verdoen alle de Ioden, van den jongen tot den ouden toe, de kleyne kinderen, ende de wyven, op eenen dach, op den dertienden der twaelfder maent (dese is de maent Adar) ende datmen haren buyt soude rooven.
14 Den inhoudt der schrift was, datter een wet soude gegeven worden in alle lantschappen, openbaer aen alle volcken, datse tegen den selven dach souden gereet zijn.
15 De loopers gingen uyt, voort-gedrongen zijnde door het woort des Conincks, ende de wet wert uytgegeven in de Burcht Susan; Ende de Coninck ende Haman saten ende droncken, doch de Stadt Susan was verwerret.

Einde Esther 3