Statenvertaling.nl

sample header image

Esther 1 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Esther 1

1 HET geschiedde nu in de dagen van Ahasveros (hy is dien Ahasveros, dewelcke regeerde van India af tot aen Mooren-lant toe, hondert ende seven-en-twintich lantschappen.)
2 In die dagen, als de Coninck Ahasveros op den throon sijnes Coninckrijcks sat, die op de Burcht Susan was:
3 In het derde jaer sijner regeringe, maeckte hy een maeltijt allen sijnen Vorsten, ende sijnen knechten: de macht van Persen ende Meden, de grootste heeren, ende de Overste der lantschappen waren voor sijn aengesichte;
4 Als hy vertoonde den rijckdom der heerlickheyt sijnes Rijcks, ende de kostelickheyt des cieraets sijner grootheyt: vele dagen lanck, hondert ende tachtentich dagen.
5 Doe nu die dagen vervult waren, maeckte de Coninck een maeltijt al den volcke dat gevonden wert op de Burcht Susan, van den grootsten tot den kleynsten, seven dagen lanck, in het Voor-hof van den hof des Conincklicken Palleys.
6 Daer waren witte, groene, ende hemels-blauwe [behangselen], gevattet aen fijn linnene, ende purperen banden, in silveren ringen, ende [aen] marmeren pilaren: de bedde-steden waren van gout ende silver, op eenen vloer van Porphyr-[steen], ende van marmer, ende albaster ende kostelicke steenen.
7 Ende men gaf te drincken in vaten van gout, ende ’t eene vat was anders als het ander vat: ende daer was veel Conincklicken wijn, nae des Conincx vermogen.
8 Ende het drincken geschiedde nae de wet, dat niemant en dwonge: want alsoo hadde de Coninck vastelick bevolen aen alle Groote sijnes huyses, dat sy doen souden nae den wille van eenen yegelicken.
9 De Coninginne Vasthi maeckte oock een maeltijt voor de wyven, in het Conincklicke huys ’t welck de Coninck Ahasveros hadde.
10 Op den sevenden dach, doe des Conincks herte vrolick was van den wijn, seyde hy tot Mehuman, Biztha, Charbona, Bigtha, ende Abagtha, Zethar, ende Charchas, de seven Camerlingen, dienende voor het aengesichte des Conincks Ahasveros,
11 Dat sy Vasthi de Coninginne souden brengen voor het aengesichte des Conincks, met de Conincklicke kroone: om den volckeren ende den Vorsten hare schoonheyt te toonen, want sy was schoon van aengesicht.
12 Doch de Coninginne Vasthi weygerde te komen op het woort des Conincks, ’t welck door den dienst der Camerlingen [haer aengeseyt was]: Doe wert de Coninck seer verbolgen, ende sijne grimmicheyt ontstack in hem.
13 Doe seyde de Coninck tot de wyse die de tyden verstonden, (want alsoo moste des Conincks sake geschieden, in de tegenwoordicheyt van alle de gene die de wet ende ’t recht wisten:
14 De naeste nu by hem waren Carsena, Sethar, Admatha, Tharsis, Meres, Marsena, Memuchan, seven Vorsten der Persen, ende der Meden, die het aengesichte des Conincks sagen, die voor aen saten in het Coninckrijke.)
15 Watmen nae de wet met de Coninginne Vasthi doen soude? om dat sy niet gedaen en hadde het woort des Conincks Ahasveros, door den dienst der Camerlingen.
16 Doe seyde Memuchan voor het aengesichte des Conincks ende der Vorsten, De Coninginne Vasthi en heeft niet alleen tegen den Coninck misdaen: maer [oock] tegen alle de Vorsten, ende tegen alle de volckeren, die in alle de lantschappen des Conincks Ahasveros zijn.
17 Want dese daet der Coninginne sal uytkomen tot alle wijven, so dat sy hare mannen verachten sullen in hare oogen, alsmen seggen sal, De Coninck Ahasveros seyde, datmen de Coninginne Vasthi voor sijn aengesichte brengen soude, maer sy en quam niet.
18 Te desen selven dage sullen de Vorstinnen van Persen ende Meden, oock [alsoo] seggen tot alle de Vorsten des Conincx, als sy dese daet der Coninginne sullen hooren: Ende daer sal verachtens ende toorns genoech wesen.
19 Indien het den Coninck goet dunckt, dat een Conincklick gebodt van hem uytgae, ’t welck geschreven worde in de wetten der Persen ende Meden, ende datmen’t niet en overtrede: Dat Vasthi niet in en gae voor het aengesichte des Conincks Ahasveros, ende de Coninck geve haer Coninckrijcke aen hare naeste, die beter is dan sy.
20 Als het bevel des Conincx, ’twelck hy doen sal in sijn gantsch Coninckrijcke, ( want het is groot) gehoort sal worden: so sullen alle wijven haren mannen eere geven, van de grootste tot de kleynste toe.
21 Dit woort nu was goet in de oogen des Conincks, ende der Vorsten: ende de Coninck dede nae het woort van Memuchan.
22 Ende hy sondt brieven aen alle de lantschappen des Conincks, aen een yegelick lantschap, nae sijne schrift, ende aen elck volck, nae sijne sprake: Dat elck man over-heere in sijn huys wesen soude: ende spreken nae de sprake sijnes volcks.

Einde Esther 1