Statenvertaling.nl

sample header image

Nehemia 5 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Nehemia 5

1 MAer het geroep des volcks ende harer wijven was groot; tegen hare broederen, de Ioden.
2 Want daer waren, die seyden; Onse sonen, ende onse dochteren, wy, zijn vele: Daerom hebben wy koorn opgenomen, op dat wy eten ende leven.
3 Oock warender die seyden; Wy verpanden onse ackers, ende onse wijngaerden, ende onse huysen, op dat wy in desen honger koorn mogen opnemen.
4 Desgelijcks warender die seyden; Wy hebben gelt ontleent tot des Conincks cijns; [op] onse ackers, ende onse wijngaerden.
5 Nu is doch onse vleesch als het vleesch onser broederen, onse kinderen zijn als hare kinderen: ende siet, wy onderwerpen onse sonen, ende onse dochteren, tot dienst-knechten; ja daer zijn eenige van onse dochteren onderworpen, datse in de macht onser handen niet en zijn: ende andere hebben onse ackers, ende onse wijngaerden.
6 Doe ick nu haer geroep, ende dese woorden hoorde, ontstack ick seer.
7 Ende mijn herte beraetslaechde in my; daerna twistede ick met de Edelen, ende met de Overheden, ende seyde tot hen; Ghylieden vordert eenen last, een yegelick van sijnen broeder: voorts leyd’ ick eene groote vergaderinge tegens hen.
8 Ende ick seyde tot hen; Wy hebben onse broederen, de Ioden, die aen de Heydenen verkocht waren, nae ons vermogen wedergekocht: ende soudet ghylieden oock uwe broederen vercoopen, ofte souden sy aen ons verkocht worden? Doe swegen sy, ende en vonden geen antwoort.
9 Voorts seyde ick, De sake en is niet goet, die ghylieden doet: Soudet ghy niet wandelen in de vreese onses Godts, om de versmadinge der heydenen, onser vyanden?
10 Ick, mijne broederen, ende mijne Iongens, vorderen wy oock gelt ende koorn van hen? laet ons doch desen last nalaten.
11 Geeft hen doch als heden weder, hare ackers, hare wijngaerden, hare olijfgaerden, ende hare huysen: ende het hondertste [deel] van den gelde, ende van het koorn, den most, ende de olye, die ghy hen hebt afgevordert.
12 Doe seyden sy, Wy sullen’t wedergeven, ende van hen niets soecken, wy sullen alsoo doen, als ghy segt: Ende ick riep de Priesteren, ende deedse sweeren, dat sy doen souden nae dit woort.
13 Oock schuddede ick mijnen boesem uyt, ende seyde; Alsoo schudde Godt uyt allen man, die dit woort niet sal bevestigen, uyt sijnen huyse, ende uyt sijnen arbeyt, ende hy zy alsoo uytgeschuddet ende ledich: ende de gantsche gemeente seyde, Amen, ende sy presen den HEERE; Ende het volck dede nae dit woort.
14 Oock van dien dage af, dat hy my bevolen heeft, haren Lantvoocht te zijn in den lande Iuda, van den twintichsten jare af, tot het twee-ende-dertichste jaer des Conincks Arthahsasta, zijnde twaelf jaren, en hebbe ick met mijne broederen, het broot des Lant-voochts niet gegeten.
15 Ende de voorige Lant-voochden, die voor my geweest zijn, hebben het volck beswaert, ende van hen genomen aen broot ende wijn, daer na veertich silvere sikelen; oock heerschten hare Iongens over het volck: Maer ick en hebbe alsoo niet gedaen, om der vreese Godes wille.
16 Daer toe heb ick oock aen’t werck deses muers verbetert, ende wy en hebben geen lant gekocht: ende alle mijne Iongens zijn aldaer versamelt geweest tot het werck.
17 Oock zijn der Ioden ende der Overheden hondert ende vijftich man, ende die van de Heydenen, die rontom ons zijn, tot ons quamen, aen mijne tafel geweest.
18 Ende dat voor eenen dach bereydt wert, was een osse, [ende] ses uytgelesene schapen, oock werden my vogelen bereydet, ende binnen tien dagen van allen wijn seer veel: Noch heb ick by desen het broot des Lantvoochts niet gesocht, om dat de dienstbaerheyt swaer was over desen volcke.
19 Gedenckt mijner, mijn Godt, ten goede: alles wat ick aen desen volcke gedaen hebbe.

Einde Nehemia 5