Statenvertaling.nl

sample header image

Nehemia 1 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Nehemia 1

1 DE geschiedenissen van Nehemia, sone van Hachalja. Ende het geschiedde in de maent Chisleu, in ’t twintichste jaer, als ick te Susan in ’t palleys was:
2 So quam Hanani, een van mijne broederen, hy, ende [sommige] mannen uyt Iuda; ende ick vraechdese nae de Ioden, die ontkomen waren, (die overgebleven waren van de gevanckenisse) ende nae Ierusalem;
3 Ende sy seyden tot my; De overgeblevene, die van de gevanckenisse aldaer in ’t lantschap zijn overgebleven, zijn in groote elende, ende in versmaetheyt: ende Ierusalems muer is verscheurt, ende hare poorten zijn met vyer verbrandt.
4 Ende het geschiedde, als ick dese woorden hoorde, so sat ick neder ende weende ende bedreef rouwe [eenige] dagen: ende ick was vastende ende biddende voor het aengesichte des Godts van den Hemel.
5 Ende ick seyde; Och HEERE Godt van den Hemel, ghy groote ende vreeselicke Godt: die ’t verbont ende goedertierenheyt houdt dien, die hem lief hebben, ende sijne geboden houden.
6 Laet doch uwe oore opmerckende, ende uwe oogen open zijn, om te hooren nae’t gebedt uwes knechts, dat ick heden voor u aengesichte bidde dach ende nacht, voor de kinderen Israëls uwe knechten: ende ick doe belydenisse over de sonden der kinderen Israëls, die wy tegen u gesondicht hebben, oock ick ende mijns vaders huys, wy hebben gesondicht.
7 Wy hebben’t gantschelick tegen u verdorven: ende wy en hebben niet gehouden de geboden, noch de insettingen, noch de rechten, die ghy uwen knecht Mose geboden hebt.
8 Gedenckt doch des woorts, dat ghy uwen knecht Mose geboden hebt, seggende: Ghylieden sult overtreden, Ick sal u onder de volcken verstroyen.
9 Ende ghy sult u tot my bekeeren, ende mijne geboden houden en die doen; al waren uwe verdrevene aen ’t eynde des Hemels, ick salse van daer versamelen, ende salse brengen tot de plaetse die ick verkoren hebbe, om mijnen Naem aldaer te doen woonen.
10 Sy zijn doch uwe knechten, ende u volck, dat ghy verlost hebt door uwe groote kracht, ende door uwe stercke hant.
11 Och Heere, laet doch uwe oore opmerckende zijn op het gebedt uwes knechts, ende op het gebedt uwer knechten, die lust hebben uwen Name te vreesen, ende doet het doch uwen knecht heden wel gelucken, ende geeft hem barmherticheyt, voor het aengesichte deses mans: Ick nu was des Conincks Schencker.

Einde Nehemia 1