Statenvertaling.nl

sample header image

Ezra 7 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezra 7

1 NA dese geschiedenissen nu, in ’t Coninckrijck van Arthahsasta Coninck van Persen: Ezra, de sone Seraja, des soons Azarja, des soons Hilkia,
2 Des soons Sallums, des soons Zadoks, des soons Ahitubs,
3 Des soons Amarja, des soons Azarja, des soons Merajoths,
4 Des soons Zerachja, des soons Uzzi, des soons Bukki,
5 Des soons Abisua, des soons Pinehas, des soons Eleazars, dessoons Aarons, des hooft-Priesters.
6 Dese Ezra tooch op uyt Babel; ende hy was een veerdich Schriftgeleerde in de wet van Mose, die de HEERE, de Godt Israëls, gegeven heeft: ende de Coninck gaf hem, nae de hant des HEEREN sijns Godts over hem, al sijn versoeck.
7 Oock [sommige] van de kinderen Israëls, ende van de Priesteren ende de Leviten, ende de Sangers, ende de Poortiers, ende de Nethinim, togen op nae Ierusalem: in ’t sevende jaer des Conincx Arthahsasta.
8 Ende hy quam te Ierusalem in de vijfde maent: dat was het sevende jaer deses Conincks.
9 Want op den eersten der eerster maent was het begin des optochts uyt Babel: ende op den eersten der vijfder maent quam hy te Ierusalem, nae de goede hant sijns Godts over hem.
10 Want Ezra hadde sijn herte gericht om de wet des HEEREN te soecken ende te doen: ende om in Israël te leeren de insettingen ende de rechten.
11 Dit is nu den afschrift des briefs, dien de Coninck Arthahsasta gaf aen Ezra den Priester, den Schrift-geleerden: den Schrift-geleerden der woorden der geboden des HEEREN, ende sijner insettingen over Israël.
12 Arthahsasta, Coninck der Coningen: Aen Ezra den Priester, den Schrift-geleerden der wet des Godts van den Hemel; volkomene [vrede], ende op sulcken tijt.
13 Van my wort bevel gegeven, dat al wie vrywillich is in mijn Coninckrijck, van den volcke Israëls, ende des selven Priesteren, ende Leviten, om te gaen nae Ierusalem, dat hy met u gae.
14 Dewijle ghy van voor den Coninck, ende sijne seven Raets-heeren gesonden zijt, om ondersoeck te doen in Iudea ende te Ierusalem; nae de wet uwes Godts, die in uwe hant is:
15 Ende om henen te brengen het silver ende gout, dat de Coninck ende sijne Raets-heeren vrywillichlick gegeven hebben den Godt Israëls, wiens wooninge te Ierusalem is:
16 Mitsgaders al ’tsilver ende gout, dat ghy vinden sult in ’t gansche lantschap van Babel, met de vrywillige gave des volcks ende der Priesteren, die vrywillichlick geven, ten huyse haers Godts, dat te Ierusalem is:
17 Op dat ghy spoedichlick voor dat gelt koopet, runderen, rammen, lammeren, met hare spijs-offeren ende hare dranck-offeren, ende die offeret op den altaer des Huyses van u-lieder Godt, dat te Ierusalem is.
18 Daertoe, wat u ende uwen broederen goet duncken sal met het overige silver ende gout te doen, sult ghylieden doen nae’t welgevallen uwes Godts.
19 Ende de vaten, die u gegeven zijn ten dienste van het Huys uwes Godts, geeft weder voor den Godt van Ierusalem.
20 Het overige nu, dat van nooden sal zijn voor ’t Huys uwes Godts, dat u voorvallen sal uyt te geven, sult ghy geven uyt den Schat-huyse des Conincks.
21 Ende van my, my Coninck Arthahsasta, wort bevel gegeven aen alle Schat-meesteren, die aen gene zijde der Riviere zijt, dat alles, wat Ezra de Priester, de Schriftgeleerde der wet des Godts van den Hemel, van u sal begeeren, spoedichlick gedaen worde:
22 Tot hondert talenten silvers toe, ende tot hondert Cor tarwe, ende tot hondert Bath wijns, ende tot hondert Bath olye, ende sout sonder voorschrift.
23 Al wat nae’t bevel des Godts van den Hemel is, dat het vlijtichlick gedaen worde, voor het Huys des Godts van den Hemel: want waer toe souder grooten toorn zijn over het Coninckrijck des Conincx, ende sijner kinderen?
24 Oock laten wy ulieden weten, aengaende alle Priesteren, ende Leviten, Sangers, Poortiers, Nethinim ende dienaers van den Huyse deses Godts, datmen den cijns, ouden impost, ende tol hen niet en sal vermogen op te leggen.
25 Ende ghy Ezra, nae de wijsheyt uwes Godts, die in uwe hant is, stelt Regeerders ende Richters, die al ’tvolck richten, dat aen gene zijde der Riviere is, alle die de wetten uwes Godts weten, ende diese niet en weet, sult ghylieden [die] bekent maken.
26 Ende al wie de wet uwes Godts, ende de wet des Conincks niet en sal doen, over dien laet spoedichlick recht worden gedaen: ’tzy ter doot, ofte tot bannissement, ofte tot boete van goederen, ofte tot de banden.
27 Gelooft zy de HEERE, de Godt onser vaderen: die alsulcx in’t herte des Conincks gegeven heeft, om te vercieren het Huys des HEEREN, dat te Ierusalem is.
28 Ende heeft tot my weldadicheyt geneycht, voor’t aengesichte des Conincks, ende sijner Raetsheeren, ende aller geweldige Vorsten des Conincks: so heb ick my gesterckt, nae de hant des HEEREN mijns Godts over my, ende de hoofden uyt Israël vergadert, om met my op te trecken.

Einde Ezra 7