Statenvertaling.nl

sample header image

2 Kronieken 9 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Kronieken 9

De Coninginne van Scheba besoeckt Salomo, om sijne wijsheyt te hooren, vers 1, etc. daer over sy haer seer verwondert, 3. ende ver-eert hem met geschencken, 9. krijcht oock geschencken van Salomo, ende keert weder nae huys, 12. Salomons gout, ende incomen, 13. Sijne rondassen, ende schilden, 15. elpenbeenen throon, 17. gouden vaten, 20. hoe hy vereert wort vande naburige Coningen, 23. Sijne macht, ende rijckdom, 25. sijne regeringe, ende doot, 30.
 
1 a ENde 1 doe de Coninginne van Scheba het geruchte Salomons hoorde, quam sy, om Salomo met raetselen te versoecken te Ierusalem, met een seer swaer heyr, ende kemelen dragende specerijen, ende gout in menichte, ende kostelick gesteente: ende sy quam tot Salomo, ende sprack met hem al wat in haer herte was.
a 1.Reg. 10.1, etc. Matth. 12.42. Luc. 11.31.
1 Siet de breedere verklaringe deses capitt. 1.Reg. 10. alwaer dese Historie eerst beschreven is.
 
2 Ende Salomo verklaerde haer alle hare woorden: ende geen dinck en wasser verborgen voor Salomo, dat hy haer niet en verklaerde.
3 Als nu de Coninginne van Scheba sach de wijsheyt van Salomo, ende het huys, dat hy gebouwt hadde:
4 Ende de spijse sijner tafel, ende het 2 sitten sijner knechten, ende het 3 staen sijner dienaren, ende hare kleedingen, ende sijne schenckers, ende hare kleedingen, ende sijnen opganck, waer door hy opginck in het Huys des HEEREN: 4 so en was in haer geen geest meer.
2 Siet 1.Reg. 10. op vers 5.
3 Verst. den welgeschickten, weerden, ende veerdigen dienst, die hem sittende aen de tafel van sijne hof-dienaren gedaen wiert. Het kan oock verstaen werden van sijne dienaren in’t gemeyne, die ontrent hem stonden, of by de hant waren, bereyt om op sijne bevelen te wachten.
4 Siet 1.Reg. 10. op vers 5.
 
5 Ende sy seyde tot den Coninck, Het is een waerachtich woort geweest, dat ick in mijnen lande gehoort hebbe, van uwe 5 saken, ende van uwe wijsheyt.
5 Hebr. van uwe woorden.
 
6 Ende ick en hebbe hare woorden niet gelooft, tot dat ick gekomen ben, ende mijne oogen [dat] gesien hebben, ende siet, de helft van de grootheyt uwer wijsheyt en is my niet aengeseyt: 6 ghy hebt overtroffen het geruchte, dat ick gehoort hebbe.
6 Hebr. ghy hebt toe-gedaen tot, ofte boven het geruchte, etc.
 
7 Wel geluck-salich zijn uwe mannen, ende wel geluck-salich dese uwe knechten, die geduerichlick voor u aengesicht staen, ende uwe wijsheyt hooren.
8 Gelooft zy de HEERE uwe Godt, die behagen in u gehadt heeft, om u op 7 sijnen throon 8 den HEERE uwen Godt tot een Coninck te setten: overmits uwe Godt Israël bemint, om ’tselve tot in eewicheyt 9 op te richten; so heeft hy u tot een Coninck over hen gestelt, om recht, ende gerechticheyt te doen.
7 1.Reg. 10. vers 9. staet, op den throon Israëls. Sy verstaet, dat de Israeliten Godts bysonder volck, ende de Coningen Godts Stadt-houders waren, volgens dat hy Godt in sijne regeringe, voor sijnen Oversten moeste kennen, ende in sijnen name, sijn volck recht doen.
8 D. om hem in sulcken Conincklicken staet alsoo te dienen, dat sijn naem daer door groot gemaeckt wierde.
9 Ofte, te bevestigen, ofte staende te houden.
 
9 Ende sy gaf den Coninck hondert, ende twintich 10 talenten gouts, ende specerijen in groote menichte, ende kostelick gesteente: ende daer en was 11 gelijck dese specerije, die de Coninginne van Scheba den Coninck Salomo gaf, geene geweest.
10 Siet Exod. 25. op vers 39.
11 T.w. In sulcke menichte. Vergel. 1.Reg. 10.10.
 
10 Voorder oock Hurams knechten, ende Salomons knechten, die gout brachten uyt 12 Ophir, brachten 13 Algummim-hout, ende edel gesteente.
12 Siet 1.Reg. 9. op vers 49.
13 Oock genaemt Almuggim-hout. 1.Reg. 10.11. Siet aldaer de aenteeckeninge.
 
11 b Ende de Coninck maeckte van dat Algummim-hout 14 hooge gangen tot het Huys des HEEREN, ende tot het huys des Conincks, mitsgaders harpen, ende luyten, voor de Sangers: 15 desgelijcks oock en was te vooren in het landt van Iuda niet gesien geweest.
b 1.Reg. 10.12.
14 Hebbende aen beyde zijden hant-lenen, ende ondersteunselen, waerom sy oock steunselen genaemt zijn. 1.Reg. 10.12. door dese gangen ginckmen van het huys des Conincks, tot het Huys des Heeren. Siet 1.Reg. 10. op vers 12.
15 T.w. Algummim-hout.
 
12 Ende de Coninck Salomo gaf de Coninginne van Scheba al haer behagen, watse begeerde, 16 behalven het gene, dat sy tot den Coninck gebracht hadde: so keerdese, ende tooch nae haer lant, sy, ende hare knechten.
16 D. sonder het gene, dat hy haer gaf voor het gene, dat sy hem geschoncken hadde.
 
13 Het gewichte nu van het gout, dat voor Salomo op een jaer inquam, was seshondert, en ses-en-sestich talenten gouts;
14 Behalven dat sy van de 17 kramers ende de kooplieden inbrachten; oock 18 brachten alle Coningen van Arabien, ende de Vorsten des selven lants, gout ende silver aen Salomo.
17 Siet van dese 1.Reg. 10. op vers 15.
18 T.w. om hare jaerlicksche schattinge te betalen.
 
15 Daer toe maeckte de Coninck Salomo twee hondert rondassen van geslagen gout: ses hondert 19 [sikelen] van geslagen gout liet hy op-wegen tot elcke rondasse.
19 Van den gemeenen gouden sikel, siet Gen. 24. op vers 22.
 
16 Insgelijcks drie hondert schilden van geslagen gout; 20 drie hondert [sikelen] gouts liet hy opwegen tot elcken schilt: ende de Coninck leydese in 21 het huys des wouts Libanons.
20 Ofte 3 ponden, ofte minen-gouts, gelijcker staet 1.Reg. 10.17. doende elck pont 100 sikelen. siet aldaer de aenteeck.
21 Siet van dit huys, 1.Reg. 7.2, etc. ende de aenteeck.
 
17 Noch maeckte de Coninck eenen grooten elpen-beenen throon, ende hy over-tooch den selven met 22 louter gout.
22 Ia met het alder-gelouterste. Siet 1.Reg. 10. op vers 18. alwaer ’t dicht-gout genaemt wort.
 
18 Ende de throon hadde ses trappen, ende eenen voet-banck van gout, aen den throon vast zijnde, ende 23 lenen 24 aen beyde zijden, tot de sit-plaetse toe; ende twee leeuwen stonden by de lenen.
23 Hebr. handen.
24 Hebr. van hier, ende van daer, ofte van gints, ende van weer: alsoo in’t volgende vers.
 
19 Ende twaelf leeuwen stonden daer aen beyde zijden, op de ses trappen: desgelijcks en is in geen Coninckrijck gemaeckt geweest.
20 Oock waren alle drinck-vaten des Conincks Salomo van gout, ende alle vaten van het huys des wouts Libanons, waren van 25 gesloten gout: Het 26 silver en was in de dagen Salomons niet voor yet geacht.
25 Siet 1.Reg. 6. op vers 20.
26 Dese woorden met de volg. van dit vers, worden oock aldus vertaelt, geen silver en wasser aen: [want] het en was in de dagen van Salomo [niet] voor eenich dinck geachtet.
 
21 Want des Conincks schepen voeren nae Tarsis, met de knechten Hurams: 27 eens in drie jaren quamen de schepen van 28 Tarsis in, brengende gout, ende silver, elpen-been, ende apen, ende paeuwen.
27 Het oorspronckelicke woort, het welcke anders beteeckent eene, wort dus voor eens, ofte eenmael oock genomen, Exod. 30.10. Ios. 6.3. 2.Reg. 4.35. ende 6.10. Iob 33.14. ende 39.38.
28 Siet 1.Reg. 10. op vers 22.
 
22 Also wert de Coninck Salomo grooter dan alle Coningen der aerde, in rijckdom, ende wijsheyt.
23 Ende 29 alle Coningen der aerde sochten Salomons aengesichte, om sijne wijsheyt te hooren, die Godt in sijn herte gegeven hadde.
29 T.w. tot de welcke het geruchte van Salomons wijsheyt, ende rijckdom gecomen was.
 
24 Ende sy brachten een yeder sijn geschenck, silveren vaten, ende gouden vaten, ende kleederen, harnasch, ende specerijen, peerden, ende muyl-ezelen, 30 elcx van jaer tot jaer.
30 Hebr. de sake des jaers in ’t jaer. D. elck geschenck jaerlicks: also 1.Reg. 10.25.
 
25 Oock hadde c Salomo 31 vier duysent peerde-stallen, ende 32 wagenen, ende twaelf duysent ruyteren: ende hy leyde se inde 33 wagen-steden, ende by den Coninck te Ierusalem.
c 1.Reg. 4.26. ende 10.26. 2.Chron. 1.14.
31 Hoe dit te vergel. zy met 1.Reg. 4.26. alwaer het getal is van veertich duysent, siet aldaer de aent.
32 Verst. niet van dese wagenen, datse mede vier duysent souden geweest zijn: maer het getal der selver is hier verswegen, ende wort uytgedruckt. 1.Reg. 10.26.
33 Siet 1.Reg. 9. op vers 19.
 
26 Ende hy heerschede over alle Coningen vande 34 Riviere, 35 tot aen het lant der Philistijnen, ende tot aen de lant-pale van Egypten.
34 Namel. Euphrates, die door uyt-nementheyt de riviere genaemt wort. Siet Genes. 31. op vers 21. Hier is de vervullinge der beloften aen Abraham gedaen, Gen. 15.18. Siet oock 1.Reg. 4.21. ende de aenteeck.
35 Merckt hier de lant-palen van Palestina: de riviere Euphrates was hare pale oost, ende noordt-waert, het lant der Philistijnen west-waert, ende Egypten zuyt-waert. Vergl. Gen. 15.18.
 
27 d Oock maeckte de Coninck het silver in Ierusalem te zijn als steenen; ende de Cederen maeckte hy te zijn als de wilde Vijge-boomen, die inde leechte zijn in menichte.
d 2.Chron. 1.15.
 
28 Ende sy brachten voor Salomo 36 peerden uyt Egypten, ende uyt alle die landen.
36 Vanden tol der peerden, ende andere waren uyt Egypten komende, die Salomo trock, siet 1.Reg. 10.28, ende de aent. ende bov. 1.16.
 
29 Het overige nu e der 37 geschiedenissen Salomons, der eerste, ende der laetste zijn die niet geschreven in de 38 woorden 39 Nathans, des Propheten, ende in de prophetie van 40 Ahia den Siloniter, ende 41 in de gesichten van 42 Iedi den 43 Siender, 44 aengaende Ierobeam den sone Nebats?
e 1.Reg. 11.41.
37 Hebr. woorden.
38 D. boecken, ofte schriften. Dese nu hielden in de geschiedenissen van Salomo, ende Ierobeam, ende en zijn niet over gebleven, doch sonder nadeel van Godes Kercke, zijnde de Canonijcke Schrift, alsoo sy ons van Godt nagelaten is, gantsch volkomen, om ons volmaecktelick te onder-wijsen van al het gene, dat ons noodich is te gelooven, ende te doen ter salicheyt.
39 Siet van desen Propheet 2.Sam. 7. vers 2.
40 Siet van desen oock 1.Reg. 11.29.
41 Vande Prophetische gesichten, Siet Genes. 15. op vers 1.
42 Siet van desen ond. 12.15. alwaer hy Iddo genaemt wort, ende 15.1. alwaer hy heet Oded.
43 Verst. een Propheet, den welcken Godt verborgene dingen door gesichten openbaert. Siet Num. 12.6. ende 24.4. 1.Sam. 9.9.
44 And. van, ofte, tegen.
 
30 Ende Salomo regeerde te Ierusalem over gantsch Israël, veertich jaer.
31 Ende Salomo ontsliep met sijne vaderen, ende sy begroeven hem in de 45 stadt sijns vaders Davids: ende sijn sone Rehabeam wert Coninck in sijne plaetse.
45 Siet 1.Reg. 2. op vers 10.

Einde 2 Kronieken 9