Statenvertaling.nl

sample header image

2 Kronieken 12 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Kronieken 12

Also Rehabeam de wet des Heeren verlaet, wort hy bekrijgt van Sisak den Coninck van Egypten, vers 1, etc. sich met sijne Vorsten verootmoedigende, wort behouden in sijn Coninckrijcke, 5. maer berooft van de schatten des Tempels, ende sijns Conincklicken huyses, 9. Hy laet kopere schilden maken, in de plaetse vande goudene, die Sisak gerooft hadde, 10. Om wat oorsake Godt Iuda, ende Ierusalem noch eenichsins verschoont heeft, 12. Rehabeams regeringe, ende doot, 13. Abia sijn sone wert Coninck, 16.
 
1 a HEt geschiedde nu, 1 als Rehabeam het Coninckrijcke bevesticht hadde, ende hy sterck geworden was, dat hy 2 de wet des HEEREN verliet, ende 3 gantsch Israël met hem.
a 1.Reg. 14.22.
1 T.w. na drie jaren, in de welcke hy David, ende Salomo na-gewandelt hadde. Siet boven 11.17.
2 D. verviel van de ware leere, suyveren Godes-dienst, ende oprechten wandel, van de wet Godes voorgeschreven. Vergel. Deut. 32.15. 1.Reg. 18.18. bov. 7.19. ond. 13.11. Iob 6.14. Prov. 2.13. Ios. 1.4. Ierem. 2.13, etc.
3 D. Iuda, ende de Israeliten, die onder Iuda sorteerden. siet 1.Reg. 12. op vers 17. want d’andere stammen waren te vooren door Ierobeam tot af-wijckinge gebracht. verst. evenwel desen afval alsoo, dat Godt sijn uytverkoren overblijfsel heeft gehadt, bestaende uyt de Propheten, als Ahia, Semaja, Ieddo, ende eenige der Priesteren, Leviten, ende der Gemeynte, die de Propheten gehoor gevende, hen van de besmettingen der afgoderije suyver gehouden hebben. siet ond. vers 12.
 
2 Daerom geschieddet in b het vijfde jaer des Conincks Rehabeams, dat 4 Sisak de Coninck van Egypten tegen Ierusalem optooch; (want sy 5 hadden overtreden tegen den HEERE.)
b 1.Reg. 14.25.
4 Siet 1.Reg. 14.25.
5 Siet van hare grouwelicke ssonden tegen de eerste, ende de tweede tafel bedreven, 1.Reg. 14.23, 24.
 
3 Met duysent, ende twee hondert wagenen, ende met sestich duysent ruyteren: ende des volcks en was geen getal, dat met hem quam uyt Egypten, 6 Lybiers, 7 Suchiten, ende 8 Mooren:
6 Een volck in Africa, palende aen Egypten. siet van de selve oock Dan. 11.43. Nahum 3.9.
7 And. genoemt, Trogloditen, oock een volck in Africa.
8 Hebr. Cuschim. de Cusiten: dat is, de Mooren ende Arabiers. Siet Gen. 10. op vers 6.
 
4 Ende hy nam de 9 vaste steden in, die Iuda hadde: ende hy quam tot Ierusalem toe.
9 Vergel. bov. 11.5.
 
5 Doe quam 10 Semaja de Propheet tot Rehabeam ende de Overste van Iuda, die tot Ierusalem versamelt waren, 11 uyt oorsake van Sisak: ende hy seyde tot hen; Alsoo seyt de HEERE: Ghy hebbet my verlaten, daerom hebbe ick u oock verlaten inde hant van Sisak.
10 Siet van desen Propheet oock, 1.Reg. 12.22. ende de aenteeck.
11 Ofte, van wegen. Hebr. van het aengesichte. and. uyt vreese.
 
6 Doe 12 verootmoedichden sich de Overste 13 Israëls, ende de Coninck; ende sy seyden, De HEERE is rechtveerdich.
12 T.w. bekennende met herte, ende belijdende met de mont de goddeloosheyt, ende ongerechticheyt harer sonden, ende de rechtveerdicheyt van Godes straffe.
13 D. der Israeliten, die onder het gebiedt Rehabeams stonden.
 
7 Als nu de HEERE sach, datse hen verootmoedichden, geschiedde het woort des HEEREN tot Semaia, seggende: Sy hebben hen verootmoediget, ick en salse niet verderven; maer ick sal hen 14 in korten 15 ontkominge geven, dat mijne grimmicheyt over Ierusalem door de hant van Sisak 16 niet en sal uytgegoten worden.
14 Ofte, na weynich; T.w. tijts, alsoo Iob 32.22. Psal. 2.12. ende 81.15. ofte, eene kleyne verlossinge, ofte, wat weynichs ter verlossinge.
15 D. Verlossinge.
16 D. Mijne gramschap sal soo verre niet gaen, dat Ierusalem soude uytgeroeyt, ende het volck gevanckelick wech-gevoert worden: gelijck eyndelick geschiet is door Nebucadnezar den Coninck van Babel, 2.Reg. 25. ond. cap. 36. Ier. 52. and. en sal niet druypen: dat is, niet lange dueren.
 
8 Doch sy sullen 17 hem tot knechten zijn; 18 op datse onderkennen mijnen dienst, ende den dienst vande 19 Coninckrijcken der landen.
17 D. sy sullen hem de stadt moeten overgeven, rantsoen betalen, laten wech-nemen wat hy hebben wil, ende sulcke conditien des vredes ontfangen, als het hem believen sal te geven.
18 T.w. hoe gelucksalich de staet zy der gener, die my dienen, ende gehoorsaemen nae mijn woort; ende daer en tegen hoe swaer, ende rampsalich het zy, de afgodische, ende tyrannische Coningen der aerden, nae haren gierigen, ende hoochmoedigen lust te dienen.
19 Ofte, aerdsche Coninckrijcken.
 
9 So tooch Sisak de Coninck van Egypten op tegen Ierusalem, ende hy nam de 20 schatten van het Huys des HEEREN, ende de schatten van het huys des Conincks wech; 21 hy nam alles wech: hy nam oock alle de gouden schilden wech, die Salomo c gemaeckt hadde.
20 T.w. hem (soo ’t schijnt) van den Coninck, ende het volck te nemen toegelaten, als des stadts rantsoen, om niet met gewelt van wapenen overvallen, ende geplondert te worden.
21 Siet 1.Reg. 14. op vers 26.
c 1.Reg.10.16. 2.Chron. 9.15.
 
10 Ende de Coninck Rehabeam maeckte in plaetse van die, kopere schilden: ende hy beval [die] onder de hant der Overste 22 der trauwanten, die de deure van het huys des Conincks bewaerden.
22 Siet 1.Reg. 14. op vers 17.
 
11 Ende het geschiedde, so wanneer de Coninck in het Huys des HEEREN ginck, dat de trauwanten quamen, ende 23 die droegen, ende die weder brachten inder trauwanten 24 wacht-kamer.
23 T.w. schilden.
24 Siet 1.Reg. 14. op vers 28.
 
12 Ende als 25 hy sich verootmoedichde, keerde de toorn des HEEREN van hem af, op dat hy [hem] niet ten uytersten toe en verdorve: oock waren in Iuda noch 26 goede dingen.
25 Namel. de Coninck, met bewijs van leetschap, ende bekeeringe.
26 Als j. de Wet Mosis. ij. het woort der Propheten. iij. de Besnijdenisse. iiij. noch wat van den suyveren Godes-dienst. v. eenige ware geloovige, ende godtvruchtige, die haren wech niet bedorven en hadden: om welcke dingen alle, Godt de stadt noch verschoonde, gelijck hy met Sodoma soude gedaen hebben, so selfs maer tien rechtveerdige daer in waren geweest, Genes. 18.32. Vergel. hier mede bov. de aenteeck, op vers 1.
 
13 So versterckte sich de Coninck Rehabeam in Ierusalem, ende regeerde: d want Rehabeam was een en veertich jaer out, als hy Coninck wert, ende hy regeerde seventien jaer in Ierusalem, de stadt, die de HEERE uyt alle stammen Israëls e verkoren hadde, om 27 sijnen Name daer te setten: ende sijns moeders naem was, Naama, eene Ammonitische.
d 1.Reg. 14.21.
e 2.Chron. 6.6.
27 Siet 1.Reg. 8. op vers 29.
 
14 Ende hy dede dat quaet was, dewijle hy 28 sijn herte niet en richtede, om den 29 HEERE te soecken.
28 Hoewel de mensche dit niet en kan doen door de kracht sijner nature, maer alleen door de genade der weder-geboorte, Ierem. 31.18. Matth. 7. vers 18. Iohan. 15.5. so is hy nochtans verbonden dat te doen, ende strafbaer als hy het niet en doet, om dat de schult by hem is, dat hy het niet en doet, ende niet en kan doen.
29 Siet bov. 11. op vers 16.
 
15 De geschiedenissen nu van Rehabeam, de eerste, ende de laetste, zijn die niet geschreven inde 30 woorden van 31 Semaja den Propheet, ende 32 Iddo den Siender, 33 verhalende de geslacht-registeren: 34 daertoe de krijgen Rehabeams, ende Ierobeams 35 in alle [hare] dagen?
30 And. in de boecken, ofte, in het boeck. Siet bov. 9. op vers 29.
31 Siet 1.Reg. 12. op vers 22.
32 Siet bov. 9. op vers 29.
33 And. in ’t verhael vande geslacht-registeren, ofte, in de geslacht-registeren, dat is, in het boeck beschrijvende de geslachten der Coningen, genaemt de Historie van den Propheet Iddo, ond. 13.22.
34 D. zijn oock in de selve woorden niet beschreven de krijgen, etc.
35 D. die haer leven lanck geduert hebben. ofte, ende de krijgen Rehabeams, ende Ierobeams waren alle [hare] dagen: dat is, soo lange als sy leefden.
 
16 Ende Rehabeam ontsliep met sijne vaderen, ende wert begraven inde stadt Davids: ende sijn soon 36 Abia wert Coninck in sijne plaetse.
36 And. genaemt Abiam 1.Reg. 14.31. ende 15.1, etc.

Einde 2 Kronieken 12