Statenvertaling.nl

sample header image

1 Kronieken 18 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Kronieken 18

In dit Capittel wort verhandelt even ’t selve, dat 2.Sam. 8. staet.
 
1 1 ’T geschiedde nu na desen, dat David de Philistijnen sloech, ende brachtse onder: ende hy nam Gath, ende hare onderhoorige plaetsen, uyt der Philistijnen hant.
1 ’T gene dat tot breeder verklaringe deses cap. dient, sult ghy vinden 2.Sam. cap. 8.
 
2 Hy sloech oock de Moabiten: also dat de Moabiten Davids knechten wierden, 2 brengende geschencken.
2 T.w. jaerlicks, tot een teecken van onderdanicheyt.
 
3 David sloech oock 3 Hadarezer den Coninck van Zoba nae Hamath toe, doe 4 hy henen tooch om 5 sijne hant te stellen aen de riviere Phrath.
3 And. Hadad-Ezer. 2.Sam. 8. vers 3. ende 5.
4 Eenige verstaen hier David: And. Hadar-Ezer.
5 D. sijn leger, vergel. 2.Sam. 8. op vers 3.
 
4 Ende David nam hem duysent wagens af, ende seven 6 duysent ruyters, ende twintich duysent man te voet: ende David ontsenuwde alle de wagen-[peerden]: doch 7 hy behielt hondert wagens daer van overich.
6 Siet de verklaringe ofte vergelijckinge deser woorden met het gene dat 2.Sam. 8.4. staet, in de verklaringe aldaer.
7 T.w. David.
 
5 Ende de Syriers van 8 Darmasco quamen om Haderezer den Coninck van Zoba te helpen: maer David sloech van de Syriers twee en twintich duysent man.
8 And. Damasco. Alsoo oock vers 6.
 
6 Ende David leyde 9 [besettinge] in Syria van Darmasco, also dat de Syriers Davids 10 knechten wierden, geschencken brengende: ende de HEERE 11 behoedde David over al waer hy henen ginck.
9 Dit wort hier by gevoecht uyt 2.Sammuel 8.6.
10 Verst. dat sy cijnsbaer gemaeckt zijn.
11 Ofte, gaf heyl, overwinninge, aen David.
 
7 Ende David nam de goudene schilden, 12 die by Hadarezers knechten waren: ende hy brachtse te Ierusalem.
12 Hebr. die op, of aen Hadarezers knechten waren.
 
8 Oock nam David seer veel kopers uyt 13 Tibchath, ende uyt 13 Chun, Hadarëzers steden: daer van heeft Salomo de koperen 14 Zee, ende de pilaren, ende de koperen vaten gemaeckt.
13 . 13 Dese steden worden Betach, ende Berothai genoemt 2.Sam. 8.8.
14 Verst. hier door de Zee een heel groot vat van metael ofte koper gegoten, eene Zee genoemt, van wegen de veelheyt des waters, dat daer inne ginck.
 
9 Doe Tohu de Coninck van Hamath hoorde, dat David de gantsche heyrkracht Haderezers des Conincks van Zoba geslagen hadde:
10 So sondt hy sijnen sone 15 Hadoram tot den Coninck David, 16 om hem nae [sijnen] wel-stant te vragen, ende om hem te segenen, van wegen dat hy met Hadarezer gestreden, ende hem verslagen hadde, 17 (want Hadarezer voerde oorloge tegen Tohu) ende 18 alle goudene, ende silveren, ende koperen vaten;
15 Hy wort Ioram genoemt 2.Sam. 8. vers 10.
16 D. om hem te besoecken, ende geluck te wenschen van wegen de victorie die hy bevochten hadde.
17 Hebr. want Hadarezer was een man der oorloge tegen Tohu.
18 D. allerley.
 
11 19 Dese heylichde de Coninck David oock den HEERE, met het silver ende ’t gout, ’twelcke hy mede gebracht hadde van alle de heydenen: van de Edomiten, ende van de Moabiten, ende van de kinderen Ammons, ende van de Philistijnen, ende van de Amalekiten.
19 Hy wil seggen, dat David alle de geschencken, die Tohu hem sandt, soo wel Gode geheylicht heeft, als ’t gene dat hy uyt de overwinninge sijner vyanden verkregen hadde.
 
12 Oock sloech 20 Absai de sone 21 Zeruja 22 de Edomiten in het sout-dal, achtien duysent.
20 Hy was de broeder Ioabs, ende wort gemeynlick Abisai genoemt. Dit feyt dat hier verhaelt wort, dat wort 2.Sam. 8.13. David selfs toe-geschreven, also ’t gene dat de Overste in den krijch doen, den Coningen gemeynlick toe-geschreven wort.
21 Sy was Davids suster, als te sien is bov. c. 2.16.
22 2.Sam. 8.13. worden de Syriers genoemt, niet de Edomiten: Dese twee volckeren spanden t’samen, ende des eenen leger is soo wel verslagen geworden als des anderen. siet wyders Psal. 60. op vers 2.
 
13 Ende hy leyde besettinge in Edom, so dat alle de Edomiten Davids knechten werden: ende de HEERE behoedde David over al waer hy henen ginck.
14 Also regeerde David over gantsch Israël: ende hy dede sijnen gantschen volcke 23 recht ende gerechticheyt.
23 Siet dese maniere van spreken, Gen. 18. vers 19.
 
15 Ioab nu de sone Zeruja was over het heyr: ende Iosaphat de sone Ahiluds was 24 Cancelier.
24 Siet de aenteeck. 2.Sam. 8.16. ende 1.Reg. 4.3.
 
16 Ende Zadok de sone Ahitubs, ende 25 Abimelech, de sone Abjathars, waren Priesters, ende 26 Sausa Schrijver.
25 Hy wort Ahimelech genoemt 2.Sam. 8.17.
26 Hy wort Seraja genoemt 2.Sam. 8.17. ofte het kan wesen, dat Seraja gestorven zijnde, desen Sausa in sijn plaetse schrijver, ofte Griffier, geworden is.
 
17 Ende Benaja de sone Iojada was over de Crethi ende Plethi: maer de sonen Davids waren 27 d’eerste aen de hant des Conincks.
27 D. Sy waren de voornaemste bevel-hebbers, ofte officiers, die de Coninck gebruyckte in de voornaemste saken der regeringe, op dat hyse also soude geschickt maken ende bereyden tot het handelen der saken des Coninckrijcks, ende in materie van staet. Siet 2.Sam. 8.18.

Einde 1 Kronieken 18