Statenvertaling.nl

sample header image

2 Koningen 3 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Koningen 3

Ioram regeert, ende volgt de sonde Ierobeams, vers 1, etc. treckt in den strijdt tegen de Moabiten, met Iosaphat, ende met den Coninck van Edom,4. alsose gebreck van water krijgen, wort Godt om raet gevraecht door den Propheet Elisa, 10. Godt belooft water, ende overwinninge der vyanden, 16. ende volbrengt sijne belofte, 20.
 
1 IOram nu de soon Achabs wert Coninck over Israël te Samaria, in het 1 achtiende jaer Iosaphats des Conincks van Iuda, ende hy regeerde twaelf jaer.
1 ’Twelck het tweede jaer was van Ahazias regeringe. Vergel. hier mede bov. 1.17. ende de aent.
 
2 Ende hy dede dat quaet was in de oogen des HEEREN, doch niet gelijck sijn vader, ende gelijck sijne moeder: a want hy dede 2 dat op-gerichtte beelt Baals wech, ’t welck sijn vader gemaeckt hadde.
a 1.Reg. 16.32.
2 Verstaet het opgerichtte beelt van den Afgodt der Zidoniers, door Achab te Samaria op-gerecht. Siet 1.Reg.16.32.
 
3 Evenwel hinck hy 3 de sonden Ierobeams des soons Nebats aen, die Israël dede sondigen: hy en weeck daer van niet af.
3 Want hy diende de gulde kalveren, die Ierobeam hadde laten maken, 1.Reg. 12.28, 29, etc.
 
4 Mesa nu de Coninck der Moabiten was een 4 vee-handelaer, ende bracht op aen den Coninck Israëls hondert duysent lammeren, ende hondert duysent rammen met de wolle.
4 D. hy hadde grooten handel, ende rijckdom in vee, ende beesten, waer van hy moeste schattinge geven, van dien tijt af, dat David hem onder sijn gewelt gebracht hadde, 2.sam. 8.12. nu na de scheydinge der 10 stammen van den huyse Iuda, hebben de Coningen Israels dit gebiet over de Moabiten aen sich getrocken, gelijck de Coningen van Iuda ter ander zijde, het gebiet over de Edomiten behouden hebben, die onder Ioram den sone Iosaphats zijn afvallich geworden, ond. 8.20. gelijck de Moabiten van Israel onder Ioram den sone Achabs, in ’t volgende vers, ende bov. 1.1.
 
5 Maer het geschiedde, als Achab gestorven was; b dat de Coninck der Moabiten 5 vanden Coninck Israëls afviel.
b 2.Reg. 1.1.
5 Hebr. tegen den Coninck Israëls overtrede, alsoo in’t volgende. desen af-val was geschiet onder de regeringe sijnes broeders Ahazia; na de doot sijns vaders Achabs, bov. 1.1.
 
6 Soo tooch de Coninck Ioram ter selver tijt uyt Samaria, ende monsterde gantsch Israël.
7 Ende hy ginck henen, ende sondt tot Iosaphat den Coninck van Iuda, seggende; De Coninck der Moabiten is van 6 my afgevallen, sult ghy met my trecken inde oorlooge tegen de Moabiten? ende hy seyde, Ick sal opkomen, c soo 7 sal ick zijn, gelijck ghy zijt, soo mijn volck, als u volck, soo mijne peerden, als uwe peerden.
6 Die ick ben de wettelicke successeur in’t Coninckrijcke mijns vaders, ende daerom sulcken afval my moet aentrecken, hoewel hy hier te vooren geschiet is, Siet bov. 1.1.
c 1.Reg. 22.4.
7 Vergel. 1.Reg. 22.4. ende siet d’aenteeck.
 
8 Ende 8 hy seyde; Door welcken wech sullen wy optrecken? hy dan seyde, 9 Door den wech der woestijne Edoms.
8 N. Iosaphat, die dit vraechde, om dat hy den Coninck van Edom wilde mede nemen. men kan het oock verstaen van Ioram, als sich willende beraden met Iosaphat.
9 Te weten, om de Moabiten van achter te bespringen.
 
9 Also tooch de Coninck Israëls henen, ende de Coninck van Iuda, ende de 10 Coninck van Edom: ende als sy seven dach-reysen omgetogen waren, so en hadde het leger, ende het vee 11 , dat hen navolchde, geen water.
10 Die te deser tijt noch de Stadthouder was des Conincks van Iuda, 1.Reg. 22.48. Vergel. hier mede d’aenteeck. boven op vers 4. Hy wort hier een Coninck genoemt, om dat hy de plaetse eens Conincx bewaerde: gelijck dit woort elders oock voor een Gouverneur, ofte Regeerder genomen wort. Siet Iud. 17. op vers 6.
11 Hebr. dat in, ofte, aen hare voeten was, siet Iud. 4. op vers 10.
 
10 Doe seyde de Coninck Israëls; Ach! dat de HEERE dese drye Coningen geroepen heeft, om die in der Moabiten hant te geven.
11 Ende Iosaphat seyde; d Is hier geen Propheet des HEEREN, dat wy door hem den HEERE mochten vragen? doe antwoordde een vande knechten des Conincks Israëls, ende seyde; Hier is Elisa de soon Saphats, 12 die water op Elias handen goot.
d 1.Reg. 22.7.
12 D. die Elia diende. want dit is een van de diensten, die de knechten, ofte dienaren, haren heeren plegen te doen.
 
12 Ende Iosaphat seyde; 13 Des HEEREN woort is by hem: so togen 14 tot hem af de Coninck Israëls, ende Iosaphat, ende de Coninck van Edom.
13 Hy wil seggen, dat hy een trouw Propheet des waren Godts was, ende volgens van wegen den Heere hen goeden raet soude konnen geven.
14 N. tot Elisa, den welcken men meynt door Godts drijvinge het leger gevolcht, ende niet verre van daer buyten het leger geweest te zijn.
 
13 Maer Elisa seyde tot den Coninck Israëls; 15 Wat hebbe ick met u te doen? e gaet henen tot de 16 Propheten uwes vaders, ende tot de Propheten uwer moeder: doch de Coninck Israëls seyde tot hem; 17 Neen, 18 want de HEERE heeft dese drye Coningen geroepen, om die inder Moabiten hant te geven.
15 Hebr. wat my, ende u? alsoo 2.Sam. 16.10. Marc. 1.24. Luce 4.34. Ioan. 2.4.
e 1.Reg. 18.19.
16 Verst. tot de overige Propheten Baals, des afgodischen wouts, ende der kalveren Ierobeams. Van sodanige siet 1.Reg. 18.19.
17 D. en roert die dingen niet aen, oft en rept daer niet van.
18 Hy wil seggen, dat de reden, om de welcke sy sijnen raet versochten, seer gewichtich was, zijnde door den tegenwoordigen noot niet alleen sijn leven, maer oock der twee andere Coningen in ’t uyterste gevaer gebracht.
 
14 Ende Elisa seyde [Soo waerachtich als] de HEERE der heyrscharen leeft, 19 voor f wiens aengesicht ick stae, 20 so ick niet het aengesicht Iosaphats des Conincks van Iuda opname, 21 ick en soude u niet aenschouwen, nochte u aensien.
19 D. dien ick diene. Siet Deut. 10. op vers 8.
f 1.Reg. 17.1.
20 D. so ick sijnen persoon om sijner Godtsalicheyt, ende vromicheyt wille, met toegenegentheyt, ende eerbiedinge niet aen en sage, etc. Siet Genes. 32. op vers 20.
21 Hebr. so ick u soude aenschouwen, ofte, so ick u soude aensien!
 
15 Nu dan, 22 brenget my eenen 23 speelman: ende het geschiedde, als de speelman op de snaren speelde, dat 24 de hant des HEEREN op hem 25 quam.
22 Hebr. nemet my: alsoo bov. 2.20.
23 Het Hebr. woort beteeckent eygentlijck eenen die op musicale instrumenten speelt, als Harpe, Citer, Luyte, etc. Soodanich spel schijnt de Propheet begeert te hebben, om sijn herte eensdeels te stillen over de ongesintheyt, die hy tegens den Coninck Ioram hadde, anderdeels door lofsangen, ende gebeden, diemen speelde, tot Godt op te heffen, ende alsoo sich te bereyden, om het gene hem Godt openbaren soude, in een welbereydt herte te ontfangen. Vergel. 1.Sam. 10.5.
24 Verst. door dese, de kracht van propheteren, om dese Coningen raet te geven, ende te voorseggen watter geschieden soude. Sulcke krachten hadden de Propheten niet t’aller tijt, maer als ’t den Heere beliefde die hen te verleenen. Siet ond. 4.27. ende Ezech.1. op vers 3. Hoewelse met vasten, singen, bidden, ende lesen der H. Schrift sich bereyden moesten, om die te ontfangen. Dan. 2.17, 18.
25 Hebr. was, ofte, wert.
 
16 Ende hy seyde; Soo seyt de HEERE: Maeckt in dit dal vele 26 grachten.
26 Hebr. grachten, grachten, dat is, vele grachten, hier ende daer. Siet van dese verdobbelinge eenes woorts, Genes. 14. op vers 10.
 
17 Want soo seyt de HEERE: Ghy lieden en sult geenen wint sien, ende ghy en sult geenen regen sien, nochtans sal dit dal met water vervult worden, so dat ghy sult drincken, ghy, ende 27 u vee, ende uwe beesten.
27 Siet Gen. 36. op vers 6.
 
18 Daer toe is dat 28 slecht in de oogen des HEEREN: hy sal oock de Moabiten in u lieder hant geven.
28 Hebr. licht. D. boven de weldaet die ghy begeert hebt, te weten, overvloet van water, sal u de Heere noch geven, dat ghy niet begeert en hebt, victorie over uwe vyanden.
 
19 29 Ende ghy sult alle vaste steden, ende alle uytgelesene steden slaen, ende sullet alle 30 goede boomen vellen, ende sullet alle water-fonteynen stoppen; ende alle goede stucken lants sult ghy 31 met steenen 32 verderven.
29 Dit is niet alleen een bevel van het gene dat sy doen moesten: maer oock een belofte van het gene sy daer mede uytrechten souden tot haer profijt, ende afbreucke der vyanden.
30 D. een speciael bevel, uytgenomen vanden gemeynen regel. Deut. 20.19. ofte dese regel is te verstaen alleen van de lanckduerige belegeringe eeniger stadt, ende niet van de haestige verwoestinge eenes lants.
31 D. met steenen daer op te werpen, onvruchtbaer, ende onbruyckbaer maken, sulcx dattet door dese verwoestinge daer mede sal zijn, als met een mensche die van allen beschadicht, ende verlaten zijnde, truert ende queelt.
32 Hebr. doen treuren, ofte weedoen.
 
20 Ende het geschiedde des morgens 33 alsmen het spijs-offer offert, datter, siet, water door den wech van Edom quam; ende het lant met water vervult wert.
33 Siet 1.Reg. 18. op vers 29.
 
21 Doe nu alle de Moabiten hoorden, dat de Coningen opgetogen waren, om tegen hen te strijden, so wierden sy t’samen geroepen, van alle de gene aen, die 34 den gordel aen gordeden, ende daer boven, ende stonden aen 35 de lantpale.
34 T.w. een krijchs-gordel methet geweere, ende dat voor hare eerste reyse: dat is, die nu eerst bequaem bevonden werden, om de wapenen te gebruycken, ende in den krijch te trecken.
35 Verst. van haer lant, te weten, om hare vyanden daer uyt te houden.
 
22 Ende doe sy sich des morgens vroech op maeckten, ende de Sonne over dat water oprees; sagen de Moabiten dat water tegenover 36 root, gelijck bloet.
36 Dese rootheyt was veroorsaeckt door de stralen der sonne, die nu eerst begon haer den aerdbodem te vertoonen.
 
23 Ende sy seyden; Dit is bloet: de Coningen 37 hebben voorseker sich met den sweerde verdorven, ende hebben een den anderen verslagen: Nu dan aen den buyt ghy Moabiten.
37 Hebr. verdervende sich verdorven: dat is, sekerlick, ofte gantschelick verdorven, verdaen, ofte vernielt. het Hebr. woort beteeckent eygentl. verwoesten, waer van het woort sweert by den Hebreen sijne benaminge heeft, om dat het verwoestinge maeckt. De sin dan is, datse sich door onderlinge moorderye verdaen, ende alsoo het leger verwoest hebben.
 
24 Maer als sy aen het leger Israëls quamen, maeckten sich de Israëliten op, ende sloegen de Moabiten, ende sy vloden van haer aengesicht: ja 38 sy quamen 39 in [het lant], slaende oock de Moabiten.
38 N. de Israeliten, die hare victorie vervolgende, de Moabiten tot in haer lant verjaegt, ende daer oock verslagen, ende gedempt hebben.
39 Hebr. in haer. Verst. het lant der Moabiten, uyt het welcke dese meynden de Israeliten uyt te keeren, bov. vers 21. Anders worden dese woorden aldus vertaelt: ende sy sloegense in haer [lant], slaende oock [het lant] van de Moabiten. De sin is eenderley.
 
25 De steden nu brakense af, ende een yegelick wierp sijnen steen op alle goede stucken lants, ende vuldense, ende stopten alle waterfonteynen, ende velden alle goede boomen, tot dat sy in 40 Kir-Hareseth [alleen] 41 de steenen daer van lieten overblijven: ende de 42 slingeraers omcingelden ende sloegense.
40 Eene van de voorneemste, ende sterckste steden der Moabiten, hebbende eenen steenen muer, daer van sy schijnt haren naem gekregen te hebben. Siet van de selve oock Ierem. 16.7.
41 Verst. den steenen muer der genaemder stadt, den welcken de Israeliten onderbroken gelaten hebben, na datse alle andere steden afgebroken, ende het platte lant afgeloopen, ende verwoest hadden.
42 D. met hare slingeren, ende andere krijchs-gereetschap bedreven sy soo veel gewelts, dat de burgers hare stadts mueren niet beschermen en konden, ende veel der selver verslagen werden.
 
26 Doch als de Coninck der Moabiten sach, dat hem de strijt te sterck was, nam hy tot hem seven hondert mannen, die het 43 sweert uyttogen, om door te breken 44 tegen den Coninck van Edom, maer sy en konden niet.
43 Siet de beteeckeninge deser maniere van spreken Iudic. 8. op vers 10
44 Ofte tot, ofte door het leger des Conincks.
 
27 Doe nam 45 hy sijnen eerst-geboren soon, die in sijne plaetse Coninck soude worden, ende offerde hem ten brand-offer op de muer: 46 daer uyt wert eene seer grooten toorn in Israël: daerom trocken sy van hem af, ende keerde weder in [haer] lant.
45 N. de Coninck der Moabiten, die om de hulpe sijns Afgodts Chamos in desen noot te verkrijgen, sijnen eerstgeboornen soon op de stadts muer, in’t aensien van de belegeraers ten brand-offer heeft geoffert. want door soodanige offerhande meynden de afgoden-dienaren haren Afgoden den aldermeesten dienst, ende eere te bewijsen, sich ydelick wijs makende, datse hier in Abrahams navolgeren waren. Andere meynen dat hy geoffert heeft niet sijnen soon, maer des Conincks van Edom soon, dien hy (gelijck sy seggen) soude gevangen hebben in den uytval, als hy met 700 mannen poochde door ’t leger des Conincks van Edom door te breken: in’t voorgaende vers Tot bewijs van dit gevoelen wort voortgebracht Amos 2.1. Siet exempelen der gener die hare kinderen den Afgoden geoffert hebben. Psal. 106.37. Ezech. 20.31. het welcke Godt op lijfstraffe verboden hadde, Levit. 20.2.
46 T.w. om datse door dese harde belegeringe, ende onversoenelicke oorloge den Coninck der Moabiten tot dese desperate, ende wreede daet gebracht hadden. Anders tegen, verstaende desen toorn specialick van den Coninck Edom, ende sijn leger, om de grouwelicke moort sijns soons.

Einde 2 Koningen 3