Statenvertaling.nl

sample header image

1 Koningen 9 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Koningen 9

1 HEt geschiedde nu, als Salomo voleyndt hadde te bouwen het Huys des HEEREN, ende het huys des Conincks: ende alle de begeerte van Salomo, die hem gelust hadde te maken;
2 Dat de HEERE ten anderen male Salomo verscheen, gelijck als hy hem in Gibeon verschenen was.
3 Ende de HEERE seyde tot hem; Ick hebbe u gebedt, ende uwe smeeckinge gehoort, die ghy voor mijn aengesicht smeeckende gedaen hebt: Ick hebbe dat Huys geheylicht, het welcke ghy gebouwt hebt, op dat ick mijnen Name aldaer tot in eeuwicheyt sette: ende mijne oogen, ende mijn herte sullen daer zijn t’ allen dagen.
4 Ende so ghy voor mijn aengesichte wandelen sult, gelijck als uwe vader David gewandelt heeft, met volkomenheyt des herten, ende met oprechticheyt, om te doen nae al dat ick u geboden hebbe, [ende] mijne insettingen, ende mijne rechten houden sult:
5 So sal ick den throon uwes Conincrijcks over Israël bevestigen in eeuwicheyt: gelijck als ick gesproken hebbe over uwen vader David, seggende; Geen man en sal u afgesneden worden van den throon Israëls.
6 [Maer] so ghy lieden u teenemael afkeeren sult, ghy, ende uwe kinderen, van my na [te volgen], ende niet houden en sult mijne geboden, [ende] mijne insettingen, die ick voor uwen aengesichte gegeven hebbe: maer henen gaen, ende andere Goden dienen, ende u voor de selve neder buygen sult:
7 So sal ick Israël uytroeyen van het lant, dat ick hen gegeven hebbe, ende dit huys, het welcke ick mijnen Name geheylicht hebbe, sal ick van mijn aengesichte wechwerpen: ende Israël sal tot een spreeck-woort, ende spot-reden zijn onder alle volckeren.
8 Ende aengaende dit Huys [dat] verheven sal geweest zijn, al wie voor het selve voorby gaen sal, sal sich ontsetten, ende fluyten: men sal seggen, Waerom heeft de HEERE alsoo gedaen aen desen lande, ende aen desen Huyse?
9 Ende men sal seggen; Om dat sy den HEERE haren Godt verlaten hebben, die hare vaderen uyt Egyptenlant uytgevoert hadde, ende hebben sich aen andere Goden gehouden, ende sich voor de selve nedergebogen, ende die gedient: daerom heeft de HEERE al dit quaet over hen gebracht.
10 Ende het geschiedde ten eynde van twintich jaren, in de welcke Salomo die twee huysen gebouwt hadde; het Huys des HEEREN, ende het huys des Conincks;
11 ([Waertoe] Hiram de Coninck van Tyrus, Salomo van Ceder-boomen, ende van Dennen-boomen, ende van gout, nae allen sijnen lust opgebracht hadde) dat alsdoe de Coninck Salomo aen Hiram twintich steden gaf in het lant van Galilea.
12 Ende Hiram tooch uyt van Tyrus, om de steden te besien, die Salomo hem gegeven hadde; maer sy en waren niet recht in sijne oogen.
13 Daerom seyde hy; Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, die ghy my gegeven hebt? ende hy naemdese het lant Cabul, tot op desen dach.
14 Ende Hiram hadde den Coninck gesonden, hondert, ende twintich talenten gouts.
15 Dit is nu de oorsake van den uytschot, die de Coninck Salomo dede opkomen, om het Huys des HEEREN te bouwen, ende sijn huys, ende Millo, ende den muer van Ierusalem: mitsgaders Hazor, ende Megiddo ende Gezer.
16 [Want] Pharao de Coninck van Egypten was opgekomen, ende hadde Gezer ingenomen, ende die met vyer verbrant, ende de Canaaniten, die in de stadt woonden, gedoodt, ende haddese sijner dochter, de huysvrouwe van Salomo, tot een geschenck gegeven.
17 Also bouwde Salomo Gezer, ende het leege Beth-Horon:
18 Ende Baalath, ende Tamor in de woestijne, in dat lant:
19 Ende alle de schat-steden, die Salomo hadde, ende de wagen-steden, ende de steden der ruyteren; ende wat de begeerte Salomons begeerde te bouwen, in Ierusalem, ende in den Libanon, ende in het gantsche lant sijner heerschappye.
20 Aengaende al het volck dat overgebleven was van de Amoriten, Hethiten, Pheriziten, Hiviten, ende Iebusiten, die niet en waren van de kinderen Israëls:
21 Hare kinderen die na hen in het lant overgebleven waren, die de kinderen Israëls niet en hadden konnen verbannen: die heeft Salomo gebracht op slaefschen uytschot tot op desen dach.
22 Doch van de kinderen Israëls en maeckte Salomo geenen slave: maer sy waren krijchslieden, ende sijne knechten, ende sijne Vorsten, ende sijne Hooft-lieden, ende de Overste sijner wagenen, ende sijner ruyteren.
23 Dese waren de Overste der bestelden die over het werck Salomons waren, vijf hondert ende vijftich: die heerschappye hadden over het volck dat in het werck doende was.
24 Doch de dochter Pharaos tooch van de stadt Davids op tot haer huys, het welcke hy voor haer gebouwt hadde: doe bouwde hy Millo.
25 Ende Salomo offerde driemael des jaers brand-offeren, ende danck-offeren, op den altaer dien hy den HEERE gebouwt hadde, ende roockte op dien, de welcke voor het aengesichte des HEEREN was: als hy het huys volmaeckt hadde.
26 De Coninck Salomo maeckte oock schepen te Ezion Geber, dat by Eloth is aen den oever der Schelf-zee, in het lant van Edom.
27 Ende Hiram sondt met die schepen sijne knechten, schip-lieden, kenners van de Zee, met de knechten van Salomo.
28 Ende sy quamen tot Ophir, ende haelden van daer des gouts, vier hondert ende twintich talenten: ende brachten’t tot den Coninck Salomo.

Einde 1 Koningen 9