Statenvertaling.nl

sample header image

1 Koningen 22 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Koningen 22

1 ENde sy saten drie jaren stil, datter geen krijch en was tusschen Syrien, ende tusschen Israël.
2 Maer het geschiedde in het derde jaer, als Iosaphat de Coninck van Iuda tot den Coninck Israëls afgekomen was:
3 Dat de Coninck Israëls tot sijne knechten seyde; Weet ghy dat Ramoth in Gilead onse is? ende wy zijn stille sonder die te nemen uyt de hant des Conincks van Syrien.
4 Daerna seyde hy tot Iosaphat; Sult ghy met my trecken inden strijt, nae Ramoth in Gilead? ende Iosaphat seyde tot den Coninck Israëls; Soo sal ick zijn, gelijck ghy zijt, soo mijn volck, als u volck, soo mijne peerden als uwe peerden.
5 Voorder seyde Iosaphat tot den Coninck Israëls: Vraegt doch als heden nae het woort des HEEREN.
6 Doe vergaderde de Coninck Israëls de Propheten, ontrent vier hondert man, ende hy seyde tot hen; Sal ick tegen Ramoth in Gilead ten strijde trecken, of sal ick het nalaten? ende sy seyden; Treckt op, want de Heere salse inde hant des Conincks geven.
7 Maer Iosaphat seyde; Is hier niet noch een Prophete des HEEREN, dat wy ’t van hem vragen mochten?
8 Doe seyde de Coninck Israëls tot Iosaphat; Daer is noch een man, om door hem den HEERE te vragen: maer ick hate hem, om dat hy over my niet goets en propheteert, maer quaet, Micha de sone van Iimla: ende Iosaphat seyde; De Coninck en segge niet alsoo.
9 Doe riep de Coninck Israëls eenen Camerlinck: ende hy seyde; Haelt haestelick Micha den sone van Iimla.
10 De Coninck Israëls nu, ende Iosaphat de Coninck van Iuda saten elck op sijnen throon, bekleet met [hare] kleederen, op de pleyne, aen de deure der poorte van Samaria: ende alle de Propheten propheteerden in hare tegenwoordicheyt.
11 Ende Zedekia de sone van Cnaana hadde sich ysere hoornen gemaeckt: ende hy seyde; Soo seyt de HEERE; Met dese sult ghy de Syriers stooten, tot dat ghyse gantsch verdaen sult hebben.
12 Ende alle de Propheten propheteerden alsoo, seggende: Treckt op nae Ramoth in Gilead, ende ghy sult voorspoedich zijn; want de HEERE salse in de hant des Conincx geven.
13 De bode nu die henen gegaen was, om Micha te roepen, sprack tot hem, seggende; Siet doch, de woorden der Propheten zijn uyt eenen monde goet tot den Coninck; dat doch u woort zy, gelijck als het woort van eenen uyt hen, ende spreeckt het goede.
14 Doch Micha seyde; [Soo waerachtich als] de HEERE leeft, ’t gene dat de HEERE tot my seggen sal, dat sal ick spreken.
15 Als hy tot den Coninck gekomen was, so seyde de Coninck tot hem; Micha, sullen wy nae Ramoth in Gilead ten strijde trecken, of, sullen wy [het] nalaten? Ende hy seyde tot hem; Treckt op, ende ghy sult voorspoedich zijn: want de HEERE salse in de hant des Coninckx geven.
16 Ende de Coninck seyde tot hem; Tot hoe vele reysen sal ick u besweeren, op dat ghy tot my niet en spreeckt, dan alleen de waerheyt, inden naem des HEEREN?
17 Ende hy seyde: Ick sach het gantsche Israël verstroyt op de bergen, gelijck schapen die geenen herder en hebben: ende de HEERE seyde; Dese en hebben geenen heere; een yegelick keere weder nae sijn huys in vrede.
18 Doe seyde de Coninck Israëls tot Iosaphat; Hebbe ick tot u niet geseyt, hy en sal over my niet goets, maer quaet propheteren?
19 Voorder seyde hy; Daerom hoort het woort des HEEREN: Ick sach den HEERE sittende op sijnen throon, ende al het hemelsche heyr staende neffens hem tot sijne rechter, ende tot sijne slinckerhant.
20 Ende de HEERE seyde; Wie sal Achab over-reden, dat hy op-trecke, ende valle te Ramoth in Gilead? De eene nu seyde, aldus, ende de andere seyde, alsoo.
21 Doe ginck een Geest uyt, ende stont voor het aengesichte des HEEREN, ende seyde, Ick sal hem over-reden: ende de HEERE seyde tot hem; Waer mede?
22 Ende hy seyde, Ick sal uytgaen, ende een Leugen-geest zijn inden mont aller sijner Propheten: Ende hy seyde; Ghy sult overreden, ende sult’et oock vermogen: gaet uyt, ende doet alsoo.
23 Nu dan, siet, de HEERE heeft eenen Leugen-geest inden mont aller deser uwer Propheten gegeven: ende de HEERE heeft quaet over u gesproken.
24 Doe tradt Zedekia de soon van Cnaana toe, ende sloech Micha op het kinnebacken: ende hy seyde; Door wat [wech] is de Geest des HEEREN van my door gegaen, om u aen te spreken?
25 Ende Micha seyde; Siet, ghy sult het sien aen dien selven dage, als ghy sult gaen [van] kamer in kamer, om u te versteken.
26 De Coninck Israëls nu seyde; Neemt Micha, ende brengt hem weder tot Amon den Oversten der stadt, ende tot Ioas den sone des Conincks:
27 Ende ghy sult seggen, Soo seyt de Coninck: Settet desen in ’t gevangenhuys, ende spijset hem met broot der bedrucktheyt, ende met water der bedrucktheyt, tot dat ick met vrede [weder] kome.
28 Ende Micha seyde; Indien ghy eenichsins met vrede weder komt, so en heeft de HEERE door my niet gesproken: voorder seyde hy; Hooret ghy volckeren allegaer.
29 Also tooch de Coninck Israëls, ende Iosaphat de Coninck van Iuda op nae Ramoth in Gilead.
30 Ende de Coninck Israëls seyde tot Iosaphat; Als ick my verstelt hebbe, sal ick inden strijt komen, maer ghy treckt uwe kleederen aen: Also verstelde sich de Coninck Israëls, ende quam in den strijt.
31 De Coninck nu van Syrien hadde geboden de Overste der wagenen, welcker hy twee en dertich hadde, seggende; Ghy en sult noch kleynen, noch grooten bestrijden, maer den Coninck Israëls alleen.
32 Het geschiedde dan, als de Overste der wagenen Iosaphat sagen, dat sy seyden; Gewisselick, die is de Coninck Israëls: ende sy keerden sich nae hem, om te strijden: maer Iosaphat riep uyt.
33 Ende het geschiedde, als de Overste der wagenen sagen, dat hy de Coninck Israëls niet en was, datse sich van achter hem afkeerden.
34 Doe spande een man den boge in sijne eenvoudicheyt, ende schoot den Coninck Israëls tusschen de gespen, ende tusschen het pantsier: doe seyde hy tot sijnen voerman; Keert uwe hant, ende voert my uyt het leger; want ick ben seer verwondt.
35 Ende de strijt nam op den selven dach toe, ende de Coninck wert met den wagen staende gehouden tegen over de Syriers: maer hy sterf des avonts, ende het bloet der wonde vloeyde in den back des wagens.
36 Ende daer ginck eene uytroepinge door het heyrleger, als de sonne onderginck, seggende: Een yeder [keere] nae sijne stadt, ende een yeder nae sijn lant.
37 Also sterf de Coninck, ende wert nae Samaria gebracht: ende sy begroeven den Coninck te Samaria.
38 Alsmen nu den wagen in den viver van Samaria spoelde, leckten de honden sijn bloet, daer de hoeren wiesschen; nae het woort des HEEREN dat hy gesproken hadde.
39 Het overige nu der geschiedenissen Achabs, ende al dat hy gedaen heeft, ende het Elpenbeenen huys dat hy gebouwt heeft, ende alle de steden die hy gebouwt heeft; zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Coningen Israëls?
40 Also ontsliep Achab met sijne vaderen: ende sijn soon Ahazia wert Coninck in sijne plaetse.
41 Iosaphat nu de soon van Asa wert Coninck over Iuda, in het vierde jaer Achabs des Conincks Israëls.
42 Iosaphat was vijfendertich jaer out, alshy Coninck wert, ende regeerde vijf en twintich jaer te Ierusalem: ende de naem sijner Moeder was Azuba, de dochter van Silchi.
43 Ende hy wandelde in al den wech sijns vaders Asa, hy en weeck niet daer van, doende wat recht was inde oogen des HEEREN.
44 Evenwel en wierden de hoochten niet wechgenomen: het volck offerde, ende roockte noch op de hoochten.
45 Ende Iosaphat maeckte vrede met den Coninck Israëls.
46 Het overige nu der geschiedenissen Iosaphats, ende sijne macht, die hy bewesen heeft, ende hoe hy geoorloocht heeft; zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Coningen Iuda?
47 Oock dede hy uyt den lande wech de overige schant-jongers, die in de dagen sijns vaders Asa overgebleven waren.
48 Doe en was geen Coninck in Edom, [maer] een Conincks Stadthouder.
49 [Ende] Iosaphat maeckte schepen van Tarsis, om nae Ophir te gaen om gout: maer sy en gingen niet: want de schepen werden gebroken te Ezion Geber.
50 Doe seyde Ahazia de soon Achabs tot Iosaphat; Laet mijne knechten met uwe knechten op de schepen varen: maer Iosaphat en wilde niet.
51 Ende Iosaphat ontsliep met sijne vaderen, ende wert by sijne vaderen begraven in de stadt sijns vaders Davids: ende sijn soon Ioram wert Coninck in sijne plaetse.
52 Ahazia de soon Achabs wert Coninck over Israël te Samaria, in het seventhiende jaer Iosaphats des Conincks van Iuda: ende regeerde twee jaren over Israël.
53 Ende dede dat quaet was inde oogen des HEEREN: want hy wandelde inden wech sijns vaders, ende inden wech sijner moeder, ende inden wech Ierobeams des soons Nebats, die Israël sondigen dede.
54 Ende hy diende Baal, ende buychde sich voor hem, ende vertoornde den HEERE den Godt Israëls, nae alles dat sijn vader gedaen hadde.

Einde 1 Koningen 22