Statenvertaling.nl

sample header image

1 Koningen 20 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Koningen 20

1 ENde Benhadad de Coninck van Syrien vergaderde alle sijne macht; ende twee en dertich Coningen waren met hem, ende peerden, ende wagenen: ende hy tooch op, ende belegerde Samaria, ende krijchde tegen haer.
2 Ende hy sondt boden tot Achab den Coninck Israëls in de stadt.
3 Ende hy seyde hem aen: Soo seyt Benhadad; U silver, ende u gout, dat is mijne: daer toe uwe wijven, ende uwe beste kinderen, die zijn mijne.
4 Ende de Coninck Israëls antwoorde, ende seyde: Nae u woort, mijn heere de Coninck: ick ben uwe, ende al wat ick hebbe.
5 Daerna quamen de boden weder, ende seyden: Alsoo spreeckt Benhadad, seggende: Ick hebbe wel tot u gesonden, seggende, U silver, ende u gout, ende uwe wijven, ende uwe kinderen sult ghy my geven;
6 Maer morgen om desen tijt sal ick mijne knechten tot u senden, datse u huys, ende uwer knechten huysen besoecken: ende het sal geschieden, datse alle het begeerlicke uwer oogen in hare handen leggen, ende wech nemen sullen.
7 Doe riep de Coninck Israëls alle Outste des lants, ende seyde: Mercket doch, ende siet, dat dese ’t quade soeckt, want hy hadde tot my gesonden om mijne wijven, ende om mijne kinderen, ende om mijn silver, ende om mijn gout, ende ick en hebbe ’t hem niet geweygert.
8 Doch alle de Oudtste, ende het gantsche volck seyden tot hem: En hoort niet, nochte en bewillicht niet.
9 Daerom seyde hy tot de boden Benhadads: Segget mijnen Heere den Coninck, Alles daerom ghy in ’t eerste tot uwen knecht gesonden hebt, sal ick doen, maer dese sake en kan ick niet doen: So gingen de boden henen, ende brachten hem bescheyt weder.
10 Ende Benhadad sondt tot hem, ende seyde; De Goden doen my soo, ende doen soo daer toe, indien het stof van Samaria genoech sal zijn tot hantvollen voor al het volck, dat mijne voetstappen volgt.
11 Maer de Coninck Israëls antwoordde, ende seyde: Spreket [tot hem,] Die sich aengordt, en beroeme hem niet, als die sich los maeckt.
12 Ende het geschiedde, als hy dit woort hoorde daer hy was drinckende, hy, ende de Coningen inde tenten, dat hy seyde tot sijne knechten; Legget aen: ende sy leyden aen tegens de stadt.
13 Ende siet, een Propheet tradt tot Achab den Coninck Israëls, ende seyde; Soo seyt de HEERE; Hebt ghy gesien alle dese groote menichte? Siet ick salse heden in uwe hant geven, op dat ghy wetet dat ick de HEERE zy.
14 Ende Achab seyde; Door wien? ende hy seyde; Soo seyt de HEERE, Door de Iongens vande Overste der lantschappen: ende hy seyde; Wie sal den strijt aenbinden? ende hy seyde, Ghy.
15 Doe telde hy de jongens vande Overste der lantschappen, ende sy waren twee hondert, twee en dertich: ende na hen telde hy al het volck, alle de kinderen Israëls, seven duysent.
16 Ende sy togen uyt op den middach: Benhadad nu dronck sich droncken inde tenten, hy, ende de Coningen, de twee en dertich Coningen die hem hielpen.
17 Ende de jongens vande Overste der lantschappen togen eerst uyt: Doch Benhadad sondt [eenige] uyt, ende sy bootschapten hem, seggende; Uyt Samaria zijn mannen uytgetogen.
18 Ende hy seyde; Het zy datse tot vrede uytgetogen zijn, grijptse levendich, het zy oock datse ten strijde uytgetogen zijn, grijptse levendich.
19 So togen dese jongens vande Overste der lantschappen, uyt de stadt, ende het heyr, dat hen navolchde.
20 Ende een yder sloech sijnen man, so dat de Syriers vloden, ende Israël jaechdese na: doch Benhadad de Coninck van Syrien ontquam op een peert, met [eenige] Ruyteren.
21 Ende de Coninck Israëls tooch uyt, ende sloech Peerden, ende Wagenen; dat hy eenen grooten slach aen den Syriers sloech.
22 Doe tradt die Propheet tot den Coninck Israëls, ende seyde tot hem; Gaet henen, sterckt u, ende bemerckt, ende siet wat ghy doen sult: want met de wederkomste des jaers sal de Coninck van Syrien tegen u optrecken.
23 Want de knechten des Conincks van Syrien hadden tot hem geseyt, Hare Goden zijn berch-goden, daerom zijn sy stercker geweest dan wy: maer seker laet ons tegen hen op den effenen velde strijden, So wy niet stercker en zijn dan sy!
24 Daerom doet dese sake: Doet de Coningen wech, elck een uyt sijne plaetse, ende stelt landt-voochden in hare plaetse.
25 Ende ghy, telt u een heyr, als dat heyr, dat vande uwe gevallen is, ende peerden, als die peerden, ende wagenen, als die wagenen; ende laet ons tegen hen op het effen velt strijden, so wy niet stercker en zijn dan sy! ende hy hoorde nae hare stemme, ende dede alsoo.
26 Het geschiedde nu met de wederkomste des jaers: dat Benhadad de Syiers monsterde: ende hy tooch op na Aphek, ten krijge tegen Israël.
27 De kinderen Israëls werden oock gemonstert, ende waren versorcht van leeftocht, ende trocken hen te gemoete: ende de kinderen Israëls legerden sich tegen over hen als twee bloote geyten kudden, maer de Syriers vervulden het lant.
28 Ende de man Gods tradt toe, ende sprack tot den Coninck Israëls, ende seyde, Soo seyt de HEERE; Daerom dat de Syriers geseyt hebben, De HEERE is een Godt der Bergen, ende hy en is niet een Godt der Leechten; so sal ick alle dese groote menichte in uwe hant geven, op dat ghy-lieden wetet, dat ick de HEERE ben.
29 Ende dese waren gelegert tegen over die, seven dagen: het geschiedde nu op den sevenden dach, dat de strijt aenginck; ende de kinderen Israëls sloegen der Syriers hondert duysent voetvolcks op eenen dach.
30 Ende de overgeblevene vloden nae Aphek inde stadt, ende de muer viel, op seven en twintich duysent mannen die overgebleven waren: oock vloodt Benhadad, ende quam inde stadt [van] kamer in kamer.
31 Doe seyden sijne knechten tot hem; Siet doch, wy hebben gehoort, dat de Coningen van het huys Israëls, goedertierene Coningen zijn: laet ons doch sacken om onse lendenen leggen, ende koorden om onse hoofden, ende uyt gaen tot den Coninck Israëls; mogelick sal hy uwe ziele in ’t leven behouden.
32 Doe gordden sy sacken om hare lendenen, ende koorden om hare hoofden, ende quamen tot den Coninck Israëls, ende seyden; Uwe knecht Benhadad seyt, Laet doch mijne ziele leven: ende hy seyde; Leeft hy dan noch? hy is mijn broeder.
33 De mannen nu namen neerstelick waer, ende vatteden ’t haestelick oft van hem ware, ende seyden; Uwe broeder Benhadad [leeft]: ende hy seyde; komet, brenget hem: doe quam Benhadad tot hem uyt, ende hy dede hem op den wagen klimmen.
34 Ende hy seyde tot hem; De steden, die mijn vader van uwen vader genomen heeft, sal ick wedergeven, ende maeckt u straten in Damascus, gelijck mijn vader in Samaria gemaeckt heeft: Ende ick [antwoordde Achab] sal u met dit verbont dan laten gaen: so maeckte hy een verbont met hem, ende liet hem gaen.
35 Doe seyde een man uyt de sonen der Propheten tot sijnen naesten, door het Woordt des HEEREN; Slaet my doch: Ende de man weygerde hem te slaen.
36 Ende hy seyde tot hem; Daerom dat ghy de stemme des HEEREN niet gehoorsaem en zijt geweest, siet, als ghy van my wech gegaen zijt, so sal u een leeuw slaen: ende als hy van by hem wech gegaen was, so vondt hem een leeuw, die hem sloech.
37 Daerna vondt hy eenen anderen man, ende seyde; Slaet my doeh: ende die man sloech hem, slaende, ende wondende.
38 Doe ginck de Propheet henen, ende stont voor den Coninck op den wech: ende hy verstelde sich met asschen boven sijne oogen.
39 Ende het geschiedde, als de Coninck voor by ginck, dat hy tot den Coninck riep, ende seyde; Uwe knecht was uytgegaen in’t midden des strijts, ende siet een man was afgeweken, ende bracht tot my eenen man, ende seyde, Bewaert desen man, indien hy eenichsins gemist wort, so sal uwe ziele inde plaetse sijner ziele zijn, ofte ghy sult een talent silvers opwegen.
40 Het geschiedde nu, als uwe knecht hier, ende daer doende was, dat hy daer niet en was: doe seyde de Coninck Israëls tot hem; Soo is u oordeel, ghy selve hebt het gevelt.
41 Doe haestede hy sich, ende dede de asschen af van sijnen oogen: ende de Coninck Israëls kende hem, dat hy een der Propheten was.
42 Ende hy seyde tot hem; Soo seyt de HEERE: Om dat ghy den man, dien ick verbannen hebbe, uyt de hant hebt laten gaen; so sal uwe ziele in de plaetse sijner ziele zijn, ende u volck in de plaetse sijns volcks.
43 Ende de Coninck Israëls tooch henen gemelick, ende toornich, nae sijn huys: ende quam te Samaria.

Einde 1 Koningen 20