Statenvertaling.nl

sample header image

1 Koningen 16 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Koningen 16

1 DOe geschiedde het woort des HEEREN tot Iehu den soon Hanani tegen Baësa, seggende:
2 Daerom dat ick u uyt het stof verheven, ende u tot eenen Voorganger over mijn volck Israël gestelt hebbe; ende ghy gewandelt hebt inden wech Ierobeams, ende mijn volck Israël hebt doen sondigen, my tot toorn verweckende door hare sonden;
3 Siet, so sal ick de nakomelingen van Baësa, ende de nakomelingen van sijn huys, wechdoen; ende ick sal u huys maken, gelijck het huys Ierobeams des soons Nebats.
4 Die van Baësa in de stadt sterft, sullen de honden eten; ende die van hem in ’t velt sterft, sullen de vogelen des Hemels eten.
5 Het overige nu der geschiedenissen van Baësa, ende dat hy gedaen heeft, ende sijne macht; zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Coningen Israëls?
6 Ende Baësa ontsliep met sijne vaderen, ende wert begraven te Tirza: ende sijn sone Ela regeerde in sijne plaetse.
7 Alsoo geschiedde oock het woort des HEEREN, door den dienst des Propheets Iehu des soons van Hanani, tegen Baësa, ende tegen sijn huys, ende dat om al het quaet, dat hy gedaen hadde, inde oogen des HEEREN, hem tot toorn verweckende door het werck sijner handen, om dat hy was gelijck het huys Ierobeams, ende om dat hy het selve verslagen hadde.
8 In het ses-en-twintichste jaer van Asa de Coninck Iuda, wiert Coninck Ela de soon Baësa over Israël, te Tirza, [ende regeerde] twee jaren.
9 Ende Zimri sijn knecht, Overste vande helft der wagenen, maeckte eene verbintenisse tegens hem, als hy te Tirza was, sich droncken drinckende in het huys vanArza de Hof-meester te Tirza:
10 So quam Zimri in, ende sloech hem, hem, ende doodde hem, in het seven-en-twintichste jaer van Asa den Coninck van Iuda: ende hy wert Coninck in sijne plaetse.
11 Ende het geschiedde als hy regeerde, als hy op sijnen throon sat, dat hy het gantsche huys van Baësa sloech; hy en liet hem niet over die aen de wandt pist, nochte sijne bloet-verwanten, nochte sijne vrienden.
12 Also verdelchde Zimri het gantsche huys van Baësa; nae het woort des HEEREN, dat hy over Baësa gesproken hadde, door den dienst des Propheten Iehu:
13 Om alle de sonden van Baësa, ende de sonden van Ela sijnen sone, daermede sy gesondiget hadden; ende daer mede sy Israël hadden doen sondigen, tot toorn verweckende den HEERE den Godt Israëls, door hare ydelheden.
14 Het overige nu der geschiedenissen van Ela, ende al wat hy gedaen heeft; is dat niet geschreven in het boeck der Chroniken der Coningen Israëls?
15 In het seven-en-twintichste jaer van Asa de Coninck van Iuda, regeerde Zimri seven dagen te Tirza: ende het volck hadde sich gelegert tegen Gibbethon, dat der Philistijnen is.
16 Het volck nu dat sich gelegert hadde, hoorde seggen; Zimri heeft eene verbintenisse gemaeckt, ja heeft oock den Coninck verslagen: daerom maeckte het gantsche Israël ten selvigen dage Omri den Crijchs-oversten Coninck over Israël, in ’t leger.
17 Ende Omri tooch op, ende gantsch Israël met hem van Gibbethon, ende belegerden Tirza.
18 Ende het geschiedde, als Zimri sach dat de stadt ingenomen was; dat hy ginck in het Palais van het huys des Conincks, ende verbrandde boven sich het huys des Conincks met vyer, ende sterf:
19 Om sijne sonden die hy gesondicht hadde, doende dat quaet was in de oogen des HEEREN, wandelende inden wech Ierobeams, ende in sijne sonde, die hy gedaen hadde, doende Israël sondigen.
20 Het overige nu der geschiedenissen van Zimri ende sijne verbintenisse, die hy gemaeckt heeft; zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Coningen Israëls?
21 Doe wert het volck Israëls verdeelt in twee helften: de helft des volcks volchde Tibni den sone Ginaths, om hem Coninck te maken; ende de helft volchde Omri.
22 Maer het volck dat Omri volchde was stercker, dan het volck dat Tibni den sone Ginaths volchde; ende Tibni sterf, ende Omri regeerde.
23 In het een-en-dertichste jaer van Asa den Coninck van Iuda, wert Omri Coninck over Israël, [ende regeerde] twaelf jaer: te Tirza regeerde hy ses jaren.
24 Ende hy kocht den berch Samaria van Semer, voor twee talenten silvers; ende bebouwde den berch; ende noemde den naem der stadt, die hy bouwde, nae den naem van Semer, des berchs heere, Samaria.
25 Ende Omri dede dat quaet was inde oogen des HEEREN; ja hy dede erger, dan alle die voor hem geweest waren.
26 Ende hy wandelde in alle wegen Ierobeams des soons Nebats, ende in sijne sonden, daermede hy Israël hadde doen sondigen; verweckende den HEERE den Godt Israëls tot toorne, door hare ydelheden.
27 Het overige nu der geschiedenissen van Omri, wat hy gedaen heeft, ende sijne macht die hy gepleecht heeft; zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Coningen Israëls?
28 Ende Omri ontsliep met sijne vaderen, ende wert begraven te Samaria: ende sijn soon Achab regeerde in sijne plaetse.
29 Ende Achab de soon Omri wert Coninck over Israël, in het acht-en-dertichste jaer van Asa den Coninck van Iuda: ende Achab de soon Omri regeerde over Israël, te Samaria, twee-en-twintich jaer.
30 Ende Achab de sone van Omri dede dat quaet was inde oogen des HEEREN; meer dan alle die voor hem geweest waren.
31 Ende het geschiedde (wast eene lichte sake, dat hy wandelde in de sonden Ierobeams des soons Nebats?) dat hy noch ter Vrouwe nam Izebel de dochter Eth Baals des Conincks der Zidoniers, ende henen ginck, ende diende den Baal, ende booch sich voor hem.
32 Ende hy richtede den Baal eenen Altaer op, in het huys Baals, ’t welcke hy te Samaria gebouwt hadde.
33 Oock maeckte Achab een Bosch: so dat Achab noch meer dede om den HEERE den Godt Israëls tot toorn te verwecken, dan alle Coningen Israëls die voor hem geweest waren.
34 In sijne dagen bouwde Hiël de Betheliter Iericho: op Abiram sijnen Eerstgeborenen sone heeft hy haer gegrontvest, ende op Segub sijnen joncxsten [sone] heeft hy hare poorten gestelt: nae het Woort des HEEREN, dat hy door den dienst van Iosua den sone Nun gesproken hadde.

Einde 1 Koningen 16