Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 VOorts geschiedde het na Sauls doot, als David van den slach der Amalekiten was weder-gekomen; ende David twee dagen te Ziklag gebleven was: |
2 So geschieddet op den derden dach, dat, siet, uyt den heyrleger, van Saul, een man quam, wiens kleederen gescheurt waren, ende aerde was op sijn hooft: ende het geschiedde, als hy tot David quam, so viel hy ter aerden, ende booch sich neder. |
3 Ende David seyde tot hem; Van waer komt ghy? ende hy seyde tot hem; Ick ben ontkomen uyt den heyrleger Israëls. |
4 Voorts seyde David tot hem; Wat is de sake? verhaelt het my doch: ende hy seyde, Dat het volck uyt den strijt gevloden was; ende datter oock vele van den volcke gevallen ende gestorven waren, dat oock Saul, ende sijn soon Ionathan, doodt waren. |
5 Ende David seyde tot den jongen, die hem de bootschap bracht: Hoe weet ghy, dat Saul doodt is, ende sijn soon Ionathan? |
6 Doe seyde de jonge, die hem de bootschap brachte; Ick quam by geval op het geberchte van Gilboa; ende siet, Saul leende op sijne spiesse: ende siet, de wagens, ende Ridtmeesters hielden dicht op hem. |
7 So sach hy achter sich om, ende sach my: ende hy riep my, ende ick seyde; Siet, [hier] ben ick. |
8 Ende hy seyde tot my; Wie zijt ghy? ende ick seyde tot hem; Ick ben een Amalekiter. |
9 Doe seyde hy tot my; Staet doch by my, ende doodt my, want dese malien-koller heeft my opgehouden: want mijn leven is noch gantsch in my. |
10 So stont ick by hem, ende doodde hem; want ick wiste, dat hy na sijnen val niet leven soude: ende ick nam de Croone, die op sijn hooft was, ende het arm-gesmijde, dat aen sijnen arm was, ende hebse hier tot mijnen heere gebracht. |
11 Doe vattede David sijne kleederen, ende scheurdese: desgelijcx oock alle de mannen, die met hem waren. |
12 Ende sy weeklaechden ende weenden, ende vasteden tot op den avont: over Saul, ende over Ionathan sijnen sone, ende over het volck des HEEREN, ende over het huys Israëls, om dat sy door het sweert gevallen waren. |
13 Voorts seyde David tot den jongen, die hem de bootschap gebracht hadde; Van waer zijt ghy? ende hy seyde; Ick ben eens vreemden mans, eens Amalekiters sone. |
14 Ende David seyde tot hem: Hoe? en hebt ghy niet gevreest uwe hant uyt te strecken, om den gesalfden des HEEREN te verderven? |
15 Ende David riep eenen van de jongens ende seyde; Treedt toe, valt op hem aen: ende hy sloech hem, dat hy sterf. |
16 Ende David seyde tot hem; U bloet zy op uwen kop: want uwe mont heeft tegens u getuycht, seggende; Ick hebbe den gesalfden des HEEREN gedoodt. |
17 David nu klaechde dese klage, over Saul, ende over Ionathan sijnen sone; |
18 Als hy geseyt hadde, datmen de kinderen van Iuda den boge soude leeren: siet het is geschreven in het boeck des Oprechten. |
19 O cieraet Israëls, op uwe hoochten is hy verslagen: hoe zijn de helden gevallen? |
20 En verkondigt het niet te Gath, en bootschapt het niet op de straten van Askelon: op dat de dochters der Philistijnen haer niet en verblijden, op dat de dochters der onbesnedenen niet opspringen van vreuchde. |
21 Ghy bergen van Gilboa, noch dauw, noch regen moet zijn op u, noch velden der hef-offeren: want aldaer is der helden schilt smadelick wechgeworpen, den schilt Sauls, alsof hy niet gesalft en ware geweest met olye. |
22 Van het bloet der verslagenen, van het vette der helden, en wert Ionathans boge niet achterwaerts gedreven; ende Sauls sweert en keerde niet ledich weder. |
23 Saul ende Ionathan, die beminde, ende die lieflicke in haer leven, en zijn oock in haren doot niet gescheyden: sy waren lichter dan Arenden, sy waren stercker dan Leeuwen. |
24 Ghy dochteren Israëls, weent over Saul: die u kleedde met scharlaken, met weelden; die u cieraet van gout deed dragen over uwe kleedinge. |
25 Hoe zijn de helden gevallen in ’t midden van den strijt? Ionathan is verslagen op uwe hoochten. |
26 Ick ben benauwt om uwent wille, mijn broeder Ionathan; ghy waert my seer lieflick: uwe liefde was my wonderlicker dan liefde der wijven. |
27 Hoe zijn de helden gevallen, ende de krijchs-wapenen verloren? |