Statenvertaling.nl

sample header image

2 Samuël 1 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Samuël 1

David te Ziklag zijnde, ontfangt de tijdinge van Sauls ende Ionathans doot, vers 1, etc. Waer over hy met de sijne rouwe bedrijft, 11. Ende laet den bode, die sich roemde Saul gedoodt te hebben, ombrengen, 13. Davids klaech-liedt over Saul ende Ionathan, 17.
 
1 VOorts geschiedde het na Sauls doot, als David van den 1 slach der a Amalekiten was weder-gekomen; ende David twee dagen te 2 Ziklag gebleven was:
1 Hebr. Van den Amaleck te slaen. Siet de Historie, 1.Sam. 30.
a 1.Sam. 30.17.
2 Siet 1.Sam. 27.6.
 
2 So geschieddet op den derden dach, dat, siet, uyt den heyrleger, van Saul, een man quam, wiens kleederen 3 gescheurt waren, ende 4 aerde was op sijn hooft: ende het geschiedde, als hy tot David quam, so viel hy ter aerden, ende booch sich neder.
3 Tot teecken van rouwe ende herten-leet. Siet Genes. 37. op vers 29.
4 Vergel. Ios. 7.6. 1.Sam. 4.12. ende ond. cap. 13.19. ende 15.32. Iob 2.12. Dit was in rouwe een teecken van schaemte, niet-weerdicheyt, ende diepe vernederinge.
 
3 Ende David seyde tot hem; Van waer komt ghy? ende hy seyde tot hem; Ick ben ontkomen uyt den heyrleger Israëls.
4 Voorts seyde David tot hem; 5 Wat is de sake? verhaelt het my doch: ende hy seyde, Dat het volck uyt den strijt gevloden was; ende datter oock vele van den volcke gevallen ende gestorven waren, dat oock Saul, ende sijn soon Ionathan, doodt waren.
5 Ofte eyg. wat is de sake, ofte, den handel geweest?
 
5 Ende David seyde tot den 6 jongen, die hem de bootschap bracht: Hoe weet ghy, dat Saul doodt is, ende sijn soon Ionathan?
6 D. jongman, jongelinck. siet Gen. 22. op vers 5.
 
6 Doe seyde de jonge, die hem de bootschap brachte; Ick 7 quam by geval op het geberchte van 8 Gilboa; ende siet, Saul 9 leende op sijne spiesse: ende siet, de wagens, ende 10 Ridtmeesters 11 hielden dicht op hem.
7 Hebr. ontmoetende ben ick ontmoet, ofte, by geval komende, quam ick by geval.
8 Gelegen in Issaschar, aen de Suyder grensen. siet 1.Sam. 29.1. ende 31.1.
9 D. druckte, om het scherp sijner spiesse te doen doordringen in sijn lichaem.
10 Hebr. de meesters, ofte, heeren der Ruyteren.
11 Hebr. kleefden hem aen.
 
7 So sach hy achter sich om, ende sach my: ende hy riep my, ende ick seyde; Siet, [hier] ben ick.
8 Ende hy seyde tot my; Wie zijt ghy? ende ick seyde tot hem; Ick ben een Amalekiter.
9 Doe seyde hy tot my; Staet doch 12 by my, ende doodt my, want dese 13 malien-koller heeft my 14 opgehouden: 15 want mijn leven is noch gantsch in my.
12 Ofte, tegen my, op my: ofte, staet op tegen my, alsoo vers 10.
13 Ofte, geoogde, ofte, geborduerde krijchs-rock. het Hebreeusch woort wort aldus hier alleen gevonden, ende komt van een woort dat bordure-werck, ofte, geoocht-werck maken, item omvatten, inhechten der edelgesteenten in kassekens, ofte schildekens, beteeckent. Daerom settent sommige over: dese omcingelinge, besettinge, benauwinge (der Ruyteren) oock schrick, benautheyt, heeft my aengegrepen.
14 Dat de spiesse niet heeft konnen doordringen in mijn lichaem.
15 Als of hy seyde: Ick hebbe vast gearbeydt, om my selven met mijn spiesse het leven te benemen, maer het heeft niet willen zijn, mijn leven is noch gantsch in my.
 
10 So stont ick by hem, ende doodde hem; want ick wiste, dat hy na 16 sijnen val niet leven soude: ende ick nam de Croone, die op sijn hooft was, ende het arm-gesmijde, dat aen sijnen arm was, ende hebse hier tot mijnen 17 heere gebracht.
16 Na dat hy in de spiesse, ende met de selve was nedergevallen: dit voecht hy daer by om sich te ontschuldigen van Sauls doot, ende de tijdinge die hy brachte, te bevestigen, ende buyten twijffel te stellen. De leser kan dit gantsche verhael vergelijcken met 1.Sam. 31. ende oordeelen, wat van de sake zy.
17 t.w. David. D. tot u.
 
11 b Doe vattede David sijne kleederen, ende 18 scheurdese: desgelijcx oock alle de mannen, die met hem waren.
b 2.Sam. 3.31. ende 13.31.
18 Als bov. vers 2.
 
12 Ende sy weeklaechden ende weenden, ende vasteden tot op den avont: over Saul, ende over Ionathan sijnen sone, ende over het volck des HEEREN, ende over het huys Israëls, om dat sy door het sweert gevallen waren.
13 Voorts seyde David tot den jongen, die hem de bootschap gebracht hadde; Van waer zijt ghy? ende hy seyde; Ick ben eens vreemden mans, eens Amalekiters sone.
14 Ende David seyde tot hem: Hoe? en hebt ghy niet gevreest uwe hant uyt te strecken, om den 19 gesalfden des HEEREN te 20 verderven?
19 Siet 1.Sam. 10.1. ende 1.Reg. 1.24.
20 D. te verslaen, nedervellen, dooden. Vergel. Iudic. 20. op versen 21, 25, 35, 42. ende elders.
 
15 Ende David riep eenen van de 21 jongens ende seyde; Treedt toe, valt op hem aen: ende hy sloech hem, dat hy sterf.
21 Sijne dienstknechten, ofte hovelingen.
 
16 Ende David seyde tot hem; 22 U bloet zy op uwen kop: want uwe mont heeft tegens u getuycht, seggende; Ick hebbe den gesalfden des HEEREN gedoodt.
22 Siet Iud. 9. op vers 24. ende Levit. 20. op vers 9.
 
17 David nu klaechde 23 dese klage, over Saul, ende over Ionathan sijnen sone;
23 Die in’t 19. vers begint.
 
18 Als hy 24 geseyt hadde, datmen de kinderen 25 van Iuda den boge 26 soude leeren: siet 27 het is geschreven in het boeck 28 des c Oprechten.
24 D. bevolen, ordre gestelt. Om het volck Godts nae hares Conincx doodt voor eerst op te richten, ende tot kloeckmoedicheyt te vermanen, op dat sy door sijn volgende klaech-liet niet vertsaecht mochten worden.
25 Uyt welcken stam David selfs gesproten was, ende die de belofte Godts hadde van het Conincrijcke, ende dapperheyt inden oorloge. Genes. 49.8, 9, 10.
26 Verstaet het hanteeren van den boge, om geoeffende schutters, ende krijchslieden te worden, nae Sauls ende Ionathans exempel. Siet vers 22.
27 Dit kanmen alsoo verstaen, dat in dit boeck geschreven zy geweest, wat David, dien aengaende, voor order gestelt heeft, om de oeffeninge der Krijchswapenen by sijnen stam gemeen te maken.
28 Van dit boeck siet Ios. 10. op vers 13.
c Ios. 10.13.
 
19 O 29 cieraet Israëls, op uwe 30 hoochten is hy verslagen: hoe zijn de helden gevallen?
29 Alsoo noemt hy Godt, van welcken alle Israels heerlickheyt, ende cieraet afquam, vergel. Deut. 4.7, 8. ende 33.29. andere duydent op Saul, ofte, het beloofde Lant.
30 T.w. op de bergen van Gilboa, (vers 21. ende 1.Sam. 31.8.) die hy Godts hoochten noemt, om datse Gode bysonderlick (als in Israel gelegen) toe-behoorden.
 
20 d En verkondigt het niet te 31 Gath, en bootschapt het niet op de straten van Askelon: op dat de dochters der Philistijnen haer niet en 32 verblijden, op dat de dochters 33 der onbesnedenen niet 34 opspringen van vreuchde.
d Mich. 1.10.
31 Gath ende Askelon waren beyde bewoont van de Philistijnen, liggende in’t Zuyd-westen van de bergen Gilboa aen de Zee, Gath in Dan, ende Askelon in Simeon. Siet Iudic. 14. op vers 19. ende ond. cap. 21.20, 22.
32 Godt ende sijn volck lasterende ende beschimpende: als Iudic. 16.23, etc.
33 Siet Iudic. 15. op vers 18.
34 Met uyterlicke gebeerden ende teeckenen van vreuchde haren Goden den lof deser victorie toeschrijvende.
 
21 35 Ghy bergen van Gilboa, noch dauw, noch regen moet zijn op u, 36 noch velden der hef-offeren: want aldaer is der helden schilt 37 smadelick wechgeworpen, den schilt Sauls, alsof 38 hy niet gesalft en ware geweest met olye.
35 Dit dient tot beweginge ende schrick der Israeliten over de saken, die aldaer gebeurt waren. Vergel. Iudic. 5.23. Iob 3. ende elders.
36 D. daer en moeten op dese bergen geene vruchtbare velden zijn, waer van men hef-offeren soude konnen doen. Ofte: op de verhevene velden, hooge velden. Hebr. velden der verheffingen.
37 Ofte, verfoeyelick, verachtelick.
38 N. Saul, die soo smadelick ende verachtelick gevallen was, dat het seer deerlick was voor eenen gesalfden des Heeren. Andere duyden ’t op Sauls schilt: gelijckmen te dier tijt de schilden (als met leder overtrocken) met olye plach te salven. Siet Iesa. 21.5. And. sonder den gesalfden met olye. D. afgesondert van den gesalfden, etc. N. van Saul.
 
22 39 Van het bloet der verslagenen, van het vette der helden, en wert Ionathans boge niet achterwaerts gedreven; ende Sauls sweert en keerde niet ledich weder.
39 De sin is: Ionathans boge, ende Sauls sweert plegen altijts sekerlick te treffen, so dat sy niet weder-keerden, sonder de dapperste krijchs-lieden des vyants neder-gevelt te hebben: hoe wel het nu, leyder, gantsch anders gevallen is.
 
23 Saul ende Ionathan, die beminde, ende die lieflicke in haer leven, en zijn oock in haren doot niet gescheyden: sy waren 40 lichter dan Arenden, sy waren stercker dan Leeuwen.
40 D. sneller.
 
24 Ghy dochteren Israëls, weent over Saul: die u 41 kleedde met scharlaken, 42 met weelden; 43 die u cieraet van gout deed dragen over uwe kleedinge.
41 Het lant tegen de vyanden beschermende, dat het in vrede ende overvloet van allen rijckdom bloeyde, waer van dit een teecken was.
42 D. lustichlick, lieflick, tederlick, dat het lieflick was om sien. And. met [allerleye, ofte, met andere] wellusticheden.
43 Hebr. die cieraet van gout deed opkomen op uwe kleedinge, door d’ oorsake in de voorgaende aenteeck. vermeldt, als mede door den roof, dien hy bequam van den vyanden.
 
25 Hoe zijn de helden gevallen in ’t midden van den strijt? Ionathan is verslagen op 44 uwe hoochten.
44 Siet vers 19.
 
26 Ick ben benauwt om uwent wille, mijn broeder Ionathan; ghy waert my seer lieflick: 45 uwe liefde was my wonderlicker dan liefde der 46 wijven.
45 Die ghy my toedroecht.
46 Met de welcke men de wijven lief heeft: D. sy overtrof de aldergenauste vrientschap, die tusschen menschen kan wesen, zijnde tot Davids troost in Ionathans herte ontsteken ende onderhouden door den H. Geest.
 
27 Hoe zijn de helden gevallen, ende de 47 krijchs-wapenen verloren?
47 Ofte, instrumenten van oorloge: T.w. Saul, ende Ionathan, die als wapenen Israels waren, ende middelen, waer door Israel beschermt wierde. Men kan’t oock eygentlick verstaen van de krijchs-wapenen die de Philistijnen ten buyte hebben gekregen.

Einde 2 Samuël 1