Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 6 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Genesis 6

1 ENde het geschiedde, als de menschen op den aerdbodem begonnen te vermenichvuldigen, ende hen dochters geboren werden;
2 Dat Godes sonen de dochteren der menschen aensagen, dat sy schoon waren, ende sy namen hen wijven uyt alle, die sy verkoren hadden.
3 Doe seyde de HEERE; Mijn Geest en sal niet in eeuwicheyt twisten met den mensche, dewyle hy oock vleesch is: doch sijne dagen sullen zijn hondert ende twintich jaer.
4 In die dagen warender Reusen op der aerde, ende oock daer na, als Godts sonen tot de dochteren der menschen ingegaen waren, ende sich [kinderen] gewonnen hadden: dese zijn de geweldige, die van outs geweest zijn mannen van name.
5 Ende de HEERE sach, dat de boosheyt des menschen menichvuldich was op der aerde, ende al het gedichtsel der gedachten sijnes herten t’allen dage alleenlick boos was.
6 Doe berouwde het den HEERE, dat hy den mensche op der aerde gemaeckt hadde: ende het smertede hem aen sijn herte.
7 Ende de HEERE seyde: Ick sal den mensche, dien ick geschapen hebbe, verdelgen van den aerdbodem, van den mensche tot het vee, tot het kruypende gedierte, ende tot het gevogelte des hemels toe: want het berouwt my, dat ickse gemaeckt hebbe.
8 Maer Noach vondt genade in d’oogen des HEEREN.
9 Dit zijn de Geboorten van Noach: Noach was een rechtveerdich oprecht man in sijne geslachten: Noach wandelde met Godt.
10 Ende Noach gewan drie sonen, Sem, Cham, ende Iapheth.
11 Maer de aerde was verdorven voor Godes aengesicht: ende d’ aerde was vervult met wrevel.
12 Doe sach Godt de aerde, ende siet, sy was verdorven: want al het vleesch hadde sijnen wech verdorven op der aerde.
13 Daerom seyde Godt tot Noach: Alles vleesches eynde is voor mijn aengesichte gekomen, want de aerde is door hen vervult met wrevel: ende siet ick salse met de aerde verderven.
14 Maeckt u eene Arke van Gopher-hout, met kameren sult ghy dese Arke maken: ende ghy sultse bepecken, van binnen ende van buyten met peck.
15 Ende aldus ist, dat ghyse maken sult: Drie hondert ellen zy de lengte der Arke, vijftich ellen hare breedte, ende dertich ellen hare hoochte.
16 Ghy sult een venster aen de Arke maken, ende sultse volmaken tot eene elle van boven, ende de deure der Arke sult ghy in hare zyde setten: ghy sultse met d’onderste, tweede, ende derde [verdiepingen] maken.
17 Want ick, siet ick brenge eenen watervloet over de aerde, om alle vleesch, daer een geest des levens in is, van onder den hemel te verderven: al wat op de aerde is, sal den geest geven.
18 Maer met u sal ick mijn Verbont oprichten: ende ghy sult inde Arke gaen, ghy, ende uwe sonen, ende uwe huysvrouwe, ende de wyven uwer sonen met u.
19 Ende ghy sult van al wat leeft, van allen vleesche, twee van elcx doen inde Arke komen, om met u in’t leven te behouden: manneken ende wijfken sullense zijn.
20 Van het gevogelte nae sijnen aert, ende van het vee nae sijnen aert, van al het kruypende gedierte des aerdbodems nae sijnen aert, twee van elcx sullen tot u komen, om die in het leven te behouden.
21 Ende ghy, neemt voor u van alle spyse, die gegeten wort, ende versameltse tot u, op datse u, ende hen tot spyse zy.
22 Ende Noach dede: nae al, dat Godt hem geboden hadde, soo dede hy.

Einde Genesis 6