Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 48 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Genesis 48

1 HEt geschiedde nu na dese dingen, datmen Ioseph seyde, Siet, uwe vader is kranck: doe nam hy sijne twee sonen met sich, Manasse, ende Ephraim.
2 Ende men bootschapte Iacob, ende men seyde, Siet uwe soon Ioseph komt tot u: so versterckte sich Israël, ende sat op ’t bedde.
3 Daerna seyde Iacob tot Ioseph; Godt de Almachtige is my verschenen te Luz inden lande Canaan; ende hy heeft my gesegent:
4 Ende hy heeft tot my geseyt, Siet, ick sal u vruchtbaer maken, ende u vermenichvuldigen, ende u tot eenen hoop van volckeren stellen; ende ick sal uwen zade na u dat lant tot eene eeuwige besittinge geven.
5 Nu dan, uwe twee sonen, die u in Egyptenlant geboren waren, eer ick in Egypten tot u gekomen ben, zijn mijne: Ephraim ende Manasse sullen mijne zijn, als Ruben, ende Simeon.
6 Maer u geslachte, dat ghy na hen sult gewinnen, sullen uwe zijn: sy sullen nae harer broederen naem genoemt werden in haer erfdeel.
7 Doe ick nu van Paddan quam, so is Rachel by my gestorven in ’t lant Canaan, op den wech, alst noch een kleyne streke lants was om tot Ephrath te komen: ende ick begroefse aldaer aen den wech van Ephrath, de welcke is Bethlehem.
8 Ende Israël sach de sonen Iosephs: ende seyde; Wiens zijn dese?
9 Ende Ioseph seyde tot sijnen vader; Sy zijn mijne sonen, die my Godt hier gegeven heeft: ende hy seyde; Brengtse doch tot my, dat ickse segene.
10 Doch Israëls oogen waren swaer van ouderdom, hy en konde niet sien: ende hy dedese naederen tot hem, doe kuste hyse, ende omhelsdese.
11 Ende Israël seyde tot Ioseph; Ick en hadde niet gemeynt u aengesicht te sien: maer siet, Godt heeft my oock u zaet doen sien.
12 Doe dedese Ioseph uytgaen van sijne knyen, ende hy booch hem voor sijn aengesichte neder ter aerde.
13 Ende Ioseph nam die beyde, Ephraim met sijne rechterhant, tegen over Israëls slinckerhant, ende Manasse met sijne slinckerhant, tegen over Israëls rechterhant, ende hy dedese naederen tot hem.
14 Maer Israël streckte sijne rechterhant uyt, ende leydese op Ephraims hooft, hoewel hy de minste was, ende sijne slinckerhant op Manasses hooft: hy bestierde sijne handen verstandelick; want Manasse was de eerstgeboren.
15 Ende hy segende Ioseph, ende seyde: De Godt voor wiens aengesichte mijne vaders Abraham, ende Isaac gewandelt hebben, die Godt die my gevoedt heeft, van dat ick was, tot op desen dach,
16 Die Engel, die my verlost heeft van alle quaet, segene dese jongers, ende dat in hen mijn naem genoemt werde, ende mijner vaderen Abrahams, ende Isaacs naem, ende dat sy vermenichvuldigen als visschen in menichte, in ’t midden des lants.
17 Doe Ioseph sach, dat sijn vader sijne rechterhant op Ephraims hooft leyde, so was het quaet in sijne oogen, ende hy ondervattede sijnes vaders hant, om die van Ephraims hooft, op Manasses hooft af te brengen.
18 Ende Ioseph seyde tot sijnen vader; Niet alsoo, mijn vader: want dese is de eerstgeboren; legt uwe rechterhant op sijn hooft.
19 Maer sijn vader weygerde ’t, ende seyde; Ick weet het, mijn sone, Ick weet het, hy sal oock tot een volck worden, ende hy sal oock groot worden: maer nochtans sal sijn kleynste broeder grooter worden dan hy, ende sijn zaet sal eene volle menichte van volckeren worden.
20 Alsoo segende hyse te dien dage, seggende, In u sal Israël segenen, seggende, Godt sette u als Ephraim, ende als Manasse: ende hy settede Ephraim voor Manasse.
21 Daernae seyde Israël tot Ioseph; Siet, ick sterve: maer Godt sal met u lieden wesen, ende hy sal u weder brengen in het lant uwer vaderen.
22 Ende ick hebbe u een stuck lants gegeven boven uwe broederen; ’t welck ick met mijnen sweerde, ende met mijnen boge uyt der Amoriten hant genomen hebbe.

Einde Genesis 48