Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 39 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Genesis 39

1 IOseph nu wert nae Egypten af gevoert: ende Potiphar Pharaos Hovelinck, een overste der Trauwanten, een Egyptisch man, kocht hem uyt de hant der Ismaëliten, die hem derwaerts afgevoert hadden.
2 Ende de HEERE was met Ioseph; so dat hy een voorspoedich man was: ende hy was in sijnes heeren des Egyptenaers huys.
3 Als nu sijn heere sach, dat de HEERE met hem was, ende dat de HEERE al wat hy dede, door sijne hant voorspoedich maeckte:
4 So vondt Ioseph genade in sijne oogen, ende diende hem: ende hy stelde hem over sijn huys, ende al wat hy hadde gaf hy in sijne hant.
5 Ende het geschiedde van doe af, dat hy hem over sijn huys, ende over al wat sijne was, gestelt hadde, dat de HEERE des Egyptenaers huys segende, om Iosephs wille: ja de segen des HEEREN was in alles dat hy hadde, in ’t huys, ende in ’t velt.
6 Ende hy liet alles wat hy hadde in Iosephs hant, so dat hy met hem van geen dinck kennisse en hadde, behalven van ’t broot dat hy at: ende Ioseph was schoon van gedaente, ende schoon van aengesicht.
7 Ende het geschiedde na dese dingen, dat sijnes heeren huysvrouwe hare oogen op Ioseph wierp: ende sy seyde; Ligt by my.
8 Maer hy weygerde’t, ende seyde tot sijnes heeren huysvrouwe; Siet, mijn heere en heeft geen kennisse met my watter in den huyse zy; ende al wat hy heeft, dat heeft hy in mijne hant gegeven.
9 Niemant en is grooter in dit huys als ick: ende hy en heeft voor my niets onthouden, dan u, daer in dat ghy sijne huysvrouwe zijt: hoe soude ick dan dit een soo groot quaet doen, ende sondigen tegen Godt?
10 Ende het geschiedde, als sy Ioseph dach op dach aensprack ende hy nae haer niet en hoorde, om by haer te liggen, [ende] by haer te zijn:
11 So gebeurde’t op sulck eenen dach, dat hy in ’t huys quam, om sijn werck te doen: ende niemant van de lieden des huyses en was daer binnens huys:
12 Ende sy greep hem by sijn kleet, seggende; Ligt by my: ende hy liet sijn kleet in hare hant, ende vluchtte; ende ginck uyt nae buyten.
13 Ende het geschiedde als sy sach, dat hy sijn kleet in hare hant gelaten hadde, ende nae buyten gevlucht was;
14 Soo riep sy de lieden van haren huyse, ende sprack tot hen, seggende; Siet, hy heeft ons den Hebreeuschen man in gebracht, om met ons te spotten: hy is tot my gekomen om by my te liggen, ende ick hebbe geroepen met luyder stemme:
15 Ende het geschiedde, als hy hoorde dat ick mijne stemme verhief, ende riep: so verliet hy sijn kleet by my, ende vluchtte, ende ginck uyt nae buyten.
16 Ende sy leyde sijn kleet by haer, tot dat sijn heere in sijn huys quam.
17 Doe sprack sy tot hem nae die selve woorden, seggende; De Hebreeusche knecht, dien ghy ons hebt ingebracht, is tot my gekomen, om met my te spotten:
18 Ende het is geschiet, als ick mijne stemme verhief, ende riep: dat hy sijn kleet by my liet, ende vluchtte nae buyten.
19 Ende het geschiedde, als sijn heere de woorden sijner huysvrouwe hoorde die sy tot hem sprack, seggende Nae dese selve woorden heeft my uwen knecht gedaen; so ontstack sijn toorn.
20 Ende Iosephs heere nam hem, ende leverde hem in ’t Gevangen-huys, ter plaetse daer des Conincks gevangene gevangen waren: also was hy daer in het Gevangen-huys.
21 Doch de HEERE was met Ioseph, ende wendde [sijne] goedertierentheyt tot hem: ende gaf hem genade inde oogen des Oversten van ’t Gevangen-huys.
22 Ende de Overste van ’t Gevangen-huys gaf alle de gevangene, die in ’t Gevangen-huys waren, in Iosephs hant, ende al wat sy daer deden, dede hy.
23 De Overste van’t Gevangen huys en sach gantsch op geen dinck, dat in sijne hant was, overmits dat de HEERE met hem was: ende wat hy dede, dat dede de HEERE wel gedijen.

Einde Genesis 39