Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 34 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Genesis 34

1 ENde Dina de dochter van Lea, die sy Iacob gebaert hadde, ginck uyt om de dochteren van dien lande te besien.
2 Sichem nu Hemors des Heviters, des lant-Vorsten sone, sachse: ende hy namse, ende lach by haer, ende verkrachtese.
3 Ende sijne ziele kleefde aen Dina, Iacobs dochter; ende hy hadde de jonge dochter lief, ende sprack nae het herte van de jonge dochter.
4 Sichem sprack oock tot sijnen vader Hemor, seggende; Neemt my dese dochter tot eene vrouwe.
5 Doe Iacob hoorde, dat hy sijne dochter Dina verontreynigt hadde, so waren sijne sonen met het vee in ’t velt: ende Iacob sweech, tot dat sy quamen.
6 Ende Hemor Sichems vader ginck uyt tot Iacob, om met hem te spreken.
7 Ende de sonen Iacobs quamen van het velt, als sy dit hoorden, ende het smertede desen mannen, ende sy ontstaken seer: om dat hy dwaesheyt in Israël gedaen hadde, Iacobs dochter beslapende; ’twelck alsoo niet en soude gedaen worden.
8 Doe sprack Hemor met hen, seggende: Mijnes soons Sichems ziele is verlieft op u lieder dochter: geeft se hem doch tot eene vrouwe.
9 Ende verswagert u met ons, geeft ons uwe dochteren, ende neemt voor u onse dochteren.
10 Ende woont met ons: ende het lant sal voor u aengesichte zijn; woont, ende handelt daer in, ende stelt u tot besitters daer in.
11 Ende Sichem seyde tot haren vader, ende tot hare broederen; Laet my genade vinden in uwe oogen: ende wat ghy tot my seggen sult, sal ick geven.
12 Vergroot seer over my den bruytschat, ende ’t geschenck, ende ick sal geven gelijck als ghy tot my sult seggen, geeft my slechs de jonge dochter tot eene vrouwe.
13 Doe antwoordden Iacobs sonen aen Sichem, ende Hemor sijnen vader bedriechlick, ende spraken: (overmits dat hy Dina hare suster verontreynigt hadde.)
14 Ende sy seyden tot hen; Wy en sullen dese sake niet konnen doen, dat wy onse suster aen eenen man geven souden, die de voorhuyt heeft: want dat ware ons eene schande.
15 Doch hier in sullen wy u te wille zijn, so ghy wordet gelijck als wy, dat onder u besneden worde al wat manlick is:
16 Dan sullen wy u onse dochteren geven, ende uwe dochteren sullen wy ons nemen, ende wy sullen met u woonen, ende wy sullen tot een volck zijn.
17 Maer so ghy nae ons niet en sult hooren, om besneden te worden; so sullen wy onse dochter nemen ende wech trecken.
18 Ende hare woorden waren goet in de oogen Hemors, ende in de oogen van Sichem Hemors sone.
19 Ende de jongelinck en vertooch niet dese sake te doen, want hy hadde lust in Iacobs dochter: ende hy was ge-eert boven al sijnes vaders huys.
20 So quam Hemor ende Sichem sijn sone tot harer stadts poorte: ende sy spraken tot de mannen harer stadt, seggende:
21 Dese mannen zijn vreedsaem met ons, daerom laetse in dit lant woonen, ende daer in handelen, ende het lant (siet, het is wijt van begrijp) voor haer aengesichte zijn: wy sullen ons hare dochteren tot wijven nemen, ende wy sullen onse dochteren hen geven.
22 Doch hier in sullen dese mannen ons te wille zijn, datse met ons woonen om tot een volck te zijn: als al wat manlick is onder ons besneden wort, gelijck als sy besneden zijn.
23 Haer vee, ende hare besittinge, ende alle hare beesten sullen die niet onse zijn? alleen laet ons hen te wille zijn, ende sy sullen met ons woonen.
24 Ende sy hoorden nae Hemor ende nae Sichem sijnen sone, alle die te sijner stadts poorte uyt gingen: ende sy werden besneden, al wat manlick was, alle die te sijner stadts poorte uyt gingen.
25 Ende het geschiedde ten derden dage, doe sy inde smerte waren, so namen de twee sonen Iacobs, Simeon, ende Levi, broeders van Dina, een yegelick sijn sweert, ende quamen stoutelick in de stadt, ende doodden al wat manlick was.
26 Sy sloegen oock Hemor, ende sijnen sone Sichem doot met de scherpte des sweerts: ende sy namen Dina uyt Sichems huys, ende gingen daer van.
27 De sonen Iacobs quamen over de verslagene, ende plunderden de stadt: om dat sy hare suster verontreynigt hadden.
28 Hare schapen, ende hare runderen, ende hare eselen, ende ’tgene, dat inde stadt, ende ’tgene dat in het velt was, namen sy.
29 Ende al haer vermogen, ende alle hare kleyne kinderen ende hare wijven voerden sy gevanckelick wech, ende plunderdense, ende al wat binnens huys was.
30 Doe seyde Iacob tot Simeon ende tot Levi; Ghy hebt my beroert, mits my stinckende te maken onder de inwoonders deses lants, onder de Canaaniten, ende onder de Pheresiten: ende ick ben weynich volcx in getale; so sy hen tegens my versamelen, so sullen sy my slaen, ende ick sal verdelgt worden, ick, ende mijn huys.
31 Ende sy seyden: Soude hy dan [met] onse suster als [met] eene hoere doen?

Einde Genesis 34