Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 27 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Genesis 27

1 ENde het geschiedde, als Isaac out geworden was, ende sijne oogen doncker geworden waren, dat hy niet sien en konde: doe riep hy Esau sijnen grootsten sone, ende seyde tot hem; Mijn sone: ende hy seyde tot hem; Siet [hier] ben ick.
2 Ende hy seyde; Siet nu, ick ben out geworden: ick en weet den dach mijnes doots niet.
3 Nu dan, neemt doch uwe gereetschap, uwen pijl-koker, ende uwen boge, ende gaet uyt in ’t velt, ende jaegt my een wiltbraet.
4 Ende maeckt my smaecklicke spijsen, alsoo ickse geern hebbe, ende brengtse my; dat ick ete, op dat mijne ziele u segene eer ick sterve.
5 Rebecca nu hoorde toe, als Isaac tot sijnen sone Esau sprack: ende Esau ginck in ’t velt, om een wiltbraet te jagen, dat hy ’t in brachte.
6 Doe sprack Rebecca tot Iacob haren sone, seggende; Siet, ick hebbe uwen vader tot Esau uwen broeder hooren spreken, seggende,
7 Brengt my een wilt-braet, ende maeckt my smaecklicke spijsen toe, dat ick ete; ende ick sal u segenen voor het aengesichte des HEEREN, voor mijnen doot.
8 Nu dan, mijn sone, hoort mijne stemme in ’t gene, dat ick u gebiede.
9 Gaet nu henen tot de kudde, ende haelt my van daer twee goede geytenboxkens: ende ick salse uwen Vader maken tot smaecklicke spijsen, gelijck als hy geerne heeft.
10 Ende ghy sultse uwen vader brengen, ende hy sal eten: op dat hy u segene voor sijnen doot.
11 Doe seyde Iacob tot Rebecca sijne moeder; Siet, mijn broeder Esau is een hayrich man, ende ick ben een glat man.
12 Misschien sal my mijn vader betasten, ende ick sal in sijne oogen zijn als een bedrieger: so soude ick eenen vloeck over my halen, ende niet eenen segen.
13 Ende sijne moeder seyde tot hem; Uwen vloeck zy op my, mijn sone: hoort alleene nae mijne stemme, ende gaet, haeltse my.
14 Doe ginck hy, ende hy haeldese, ende brachtse sijner moeder: ende sijne moeder maeckte smaecklicke spijsen, gelijck als sijn vader geerne hadde.
15 Daerna nam Rebecca Esaus hares grootsten soons kostelicke kleederen, die sy by haer in huys hadde: ende sy trockse Iacob haren kleynsten sone aen.
16 Ende de vellen van de geyten-boxkens trock sy over sijne handen, ende over de gladdicheyt van sijnen hals.
17 Ende sy gaf de smaecklicke spijsen, ende het broot, de welcke sy toegemaeckt hadde, inde hant Iacobs hares soons.
18 Ende hy quam tot sijnen vader, ende seyde; Mijn vader: ende hy seyde; Siet [hier] ben ick; Wie zijt ghy, mijn sone?
19 Ende Iacob seyde tot sijnen vader: Ick ben Esau uw’ eerst-geborene; ick hebbe gedaen, gelijck als ghy tot my gesproken hadt: staet doch op, sit, ende eet van mijn wiltbraet; op dat uwe ziele my segene.
20 Doe seyde Isaac tot sijnen sone; Hoe is dit, [dat] ghy ’t soo haest gevonden hebt, mijn sone? ende hy seyde; Om dat de HEERE uwe Godt [dat] heeft doen ontmoeten voor mijn aengesichte.
21 Ende Isaac seyde tot Iacob; Naedert doch, dat ick u betaste, mijn sone: of ghy mijn soon Esau selve zijt, ofte niet?
22 Doe quam Iacob by, tot sijnen vader Isaac, die hem betastede: ende hy seyde; De stemme is Iacobs stemme, maer de handen zijn Esaus handen.
23 Doch hy en kende hem niet; om dat sijne handen hayrich waren, gelijck sijnes broeders Esaus handen: ende hy segende hem.
24 Ende hy seyde; Zijt ghy mijn sone Esau selve? ende hy seyde; Ick ben ’t.
25 Doe seyde hy: Stelt’et nae by my, dat ick van het wiltbraet mijnes soons ete, op dat mijne ziele u segene: ende hy stelde’t nae by hem, ende hy at: hy bracht hem oock wijn, ende hy dronck.
26 Ende sijn vader Isaac seyde tot hem; Kom doch by, ende kust my, mijn sone.
27 Ende hy quam by, ende hy kuste hem: doe roock hy den reuck sijner kleederen, ende segende hem: ende hy seyde; Siet, de reuck mijnes soons is als de reuck des velts, ’t welck de HEERE gesegent heeft.
28 So geve u dan Godt van den dauw des hemels, ende de vetticheden der aerde; ende menichte van tarwe, ende most.
29 Volcken sullen u dienen, ende natien sullen haer voor u neder buygen: weest heere over uwe broederen, ende uwes moeders sonen sullen hen voor u neder buygen: vervloeckt moet hy zijn, so wie u vervloeckt; ende so wie u segent, zy gesegent.
30 Ende het geschiedde, als Isaac voleyndt hadde Iacob te segenen, so geschiedde het, doe Iacob maer even van sijns vaders Isaacs aengesichte uytgegaen was, dat Esau sijn broeder van sijne jacht quam.
31 Hy nu oock maeckte smaecklicke spysen toe, ende brachtse tot sijnen vader: ende hy seyde tot sijnen vader; Mijn vader stae op, ende ete van het wiltbraet sijnes soons, op dat uwe ziele my segene.
32 Ende Isaac sijn vader seyde tot hem; Wie zijt ghy? ende hy seyde; Ick ben uw’ sone, uwe eerstgeboren, Esau.
33 Doe verschrack Isaac met seer groote verschrickinge gantsch seer, ende seyde; Wie is hy dan die het wiltbraet gejaecht ende tot my gebracht heeft? ende ick hebbe van alles gegeten, eer ghy quaemt, ende hebbe hem gesegent: oock sal hy gesegent wesen.
34 Als Esau de woorden sijns vaders hoorde, so schreeuwde hy met eenen grooten ende bitteren schreeuw gantsch seer: ende hy seyde tot sijnen vader; Segent my, oock my, mijn vader.
35 Ende hy seyde; Uwe broeder is gekomen met bedroch; ende heeft uwen segen wech genomen.
36 Doe seyde hy; Ist niet om dat men sijnen name noemt Iacob, dat hy my nu twee reysen heeft bedrogen? mijne Eerstgeboorte heeft hy genomen, ende siet, nu heeft hy mijnen segen genomen: voorder seyde hy; Hebt ghy dan geenen segen voor my uyt behouden?
37 Doe antwoordde Isaac, ende seyde tot Esau; Siet, ick hebbe hem eenen heere over u geset, ende alle sijne broeders hebbe ick hem tot knechten gegeven: ende ick hebbe hem met koorn ende most ondersteunt: wat sal ick u dan nu doen, mijn sone?
38 Ende Esau seyde tot sijnen vader; Hebt ghy [maer] desen eenen segen, mijn vader? segent my, oock my, mijn vader: ende Esau hief sijne stemme op, ende weende.
39 Doe antwoordde sijn vader Isaac ende seyde tot hem; Siet, de vetticheden der aerde sullen uwe wooningen zijn, ende van den dauw des hemels van boven af [sult ghy gesegent zijn].
40 Ende op u sweert sult ghy leven, ende sult uwen broeder dienen: doch het sal geschieden, als ghy heerschen sult, dan sult ghy sijn jock van uwen halse afrucken.
41 Ende Esau hatede Iacob om dien segen, daer mede sijn vader hem gesegent hadde: ende Esau seyde in sijn herte; De dagen der rouwe mijnes vaders naederen; ende ick sal mijnen broeder Iacob dooden.
42 Doe Rebecca dese woorden Esaus, hares grootsten soons, gebootschapt werden; so sondt sy henen ende ontboodt Iacob haren kleynsten sone, ende seyde tot hem; Siet, uwe broeder Esau troost sich over u, dat hy u dooden sal.
43 Nu dan, mijn sone, hoort nae mijne stemme, ende maeckt u op, vliedt ghy nae Haran, tot Laban mijnen broeder.
44 Ende blijft by hem eenige dagen, tot dat de hittige gramschap uwes broeders keere:
45 Tot dat de toorn uwes broeders van u af keere, ende hy vergeten hebbe ’t gene ghy hem gedaen hebt; dan sal ick senden, ende u van daer nemen: Waerom soude ick oock uwer beyder berooft worden op eenen dach?
46 Ende Rebecca seyde tot Isaac; Ick hebbe verdriet aen mijn leven van wegen de dochteren Hets: indien Iacob eene vrouwe neemt van de dochteren Hets, gelijck dese zijn, van de dochteren deses lants, waer toe sal my het leven zijn?

Einde Genesis 27