Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 25 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Genesis 25

1 ENde Abraham voer voort, ende nam eene vrouwe, welcker name was Ketura.
2 Ende sy baerde hem Zimran, ende Ioksan, ende Medan, ende Midian, ende Iisbak, ende Suah.
3 Ende Ioksan gewan Seba, ende Dedan: ende de sonen Dedans waren, Assurim, ende Letusim, ende Leummim.
4 Ende de sonen Midians waren, Epha, ende Epher, ende Hanoch, ende Abida, ende Eldaa: Dese alle waren sonen van Ketura.
5 Doch Abraham gaf Isaac al dat hy hadde.
6 Maer den sonen der bywijven, die Abraham hadde, gaf Abraham geschencken: ende sondtse wech van sijnen sone Isaac, terwijle hy noch leefde, Oostwaerts nae ’t lant van Oosten.
7 Dit nu zijn de dagen der jaren des levens Abrahams, de welcke hy geleeft heeft; hondert vijf en tseventich jaren.
8 Ende Abraham gaf den geest, ende sterf in goeden ouderdom, out, ende [des levens] sat: ende hy wert tot sijne volcken versamelt.
9 Ende Isaac ende Ismaël sijne sonen begroeven hem, inde speloncke van Macpela, in den acker Ephrons, des soons Zohars, des Hethiters, dewelcke tegen over Mamre is:
10 [In] den acker, dien Abraham van Hets sonen gekocht hadde: Daer is Abraham begraven, ende Sara sijne huysvrouwe.
11 Ende het geschiedde na Abrahams doot, dat Godt Isaac, sijnen sone, segende: ende Isaac woonde by den put, Lachairoï.
12 Dit nu zijn de geboorten Ismaëls, des soons Abrahams, dien Hagar, Saras Egyptische dienstmaegt, Abraham gebaert heeft.
13 Ende dit zijn de namen der sonen Ismaëls, met hare namen nae hare geboorten: de eerstgeboren Ismaëls, Nebaioth, daer na Kedar, ende Adbeël, ende Mibsam,
14 Ende Misma, ende Duma, ende Massa,
15 Hadar, ende Thema, Ietur, Naphis, ende Kedma.
16 Dit zijn de sonen Ismaëls, ende dit zijn hare namen in hare dorpen, ende Paleysen, twaelf Vorsten nae hare volckeren.
17 Ende dit zijn de jaren des levens Ismaëls, hondert ende seven en dertich jaren; ende hy gaf den geest, ende sterf, ende hy wert versamelt tot sijne volckeren.
18 Ende sy woonden van Havila tot Sur toe, ’t welck tegen over Egypten is, daer ghy gaet nae Assur: Hy heeft hem neder geslagen voor het aengesichte aller sijner broederen.
19 Dit nu zijn de geboorten Isaacs, des soons Abrahams: Abraham gewan Isaac.
20 Ende Isaac was veertich jaer out, als hy Rebecca, de dochter Bethuels, des Syriers, uyt Paddan Aram, de suster van Laban den Syrier, sich ter vrouwe nam.
21 Ende Isaac badt den HEERE seer, inde tegenwoordicheyt van sijne huysvrouwe, want sy was onvruchtbaer, ende de HEERE liet sich van hem verbidden, so dat Rebecca sijne huysvrouwe swanger wert.
22 Ende de kinderen stieten sich te samen in haren lyve: Doe seyde sy; Is ’t soo? Waerom ben ick dus? ende sy ginck om den HEERE te vragen.
23 Ende de HEERE seyde tot haer: Twee volckeren zijn in uwen buyck, ende twee natien sullen haer uyt u ingewant van een scheyden, ende het een volck sal stercker zijn dan het ander volck; ende de meerder sal den minderen dienen.
24 Als nu hare dagen vervult waren om te baren, siet, soo waren tweelingen in haren buyck.
25 Ende d’eerste quam uyt, ros; hy was geheel als een hayren kleet: daerom noemden sy sijnen name Esau.
26 Ende daer na quam sijn broeder uyt, wiens hant Esaus versenen hielt, daerom noemdemen sijnen name, Iacob: ende Isaac was tsestich jaer out, als hyse gewan.
27 Als nu dese jongers groot werden, wert Esau een man verstandich op de jacht, een veltman: maer Iacob wert een oprecht man, woonende in tenten.
28 Ende Isaac hadde Esau lief; want het wiltbraedt was nae sijnen mont: maer Rebecca hadde Iacob lief.
29 Ende Iacob hadde een koocksel gekoockt: ende Esau quam uyt het velt, ende was moede.
30 Ende Esau seyde tot Iacob; Laet my doch slorpen van dat roode, dat roode daer; want ick ben moede: daerom heeft men sijnen name genoemt, Edom.
31 Doe seyde Iacob: Verkoopt my op desen dach uwe Eerstgeboorte.
32 Ende Esau seyde; Siet ick gae sterven, ende waer toe my dan de Eerstgeboorte?
33 Doe seyde Iacob; Sweert my op desen dach, ende hy swoer hem: ende hy verkocht Iacob sijne Eerstgeboorte.
34 Ende Iacob gaf Esau broot, ende het linsen koocksel; ende hy at, ende dranck ende hy stont op, ende ginck henen: also verachtte Esau de Eerstgeboorte.

Einde Genesis 25