Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 23 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Genesis 23

1 ENde het leven van Sara was hondert, ende seven en twintich jaer: dit waren de jaren des levens van Sara.
2 Ende Sara sterf te Kiriath Arba, dese is Hebron, in het lant Canaan: ende Abraham quam om Sara te beclagen, ende haer te beweenen.
3 Daer na stont Abraham op van het aengesichte sijns dooden: ende hy sprack tot de sonen Heths, seggende;
4 Ick ben een vreemdelinck ende inwoonder by u; geeft my eene erfbegraefnisse by u: op dat ick mijnen dooden van voor mijn aengesichte begrave.
5 Ende de sonen Hets antwoordden Abraham, hem seggende:
6 Hoort ons, mijn heere; Ghy zijt een Vorst Godts in ’t midden van ons; begraeft uwen dooden inde keure onser graven; niemant van ons sal sijn graf voor u weeren, dat ghy uwen dooden niet en soudt begraven.
7 Doe stont Abraham op, ende booch sich neder voor het volck des lants, voor de sonen Heths.
8 Ende hy sprack met hen, seggende; Is’t met uwen wille, dat ick mijnen dooden begrave van voor mijn aengesichte? so hooret my, ende spreeckt voor my by Ephron den sone Zohars,
9 Dat hy my geve de speloncke Machpela, die hy heeft, die in’t eynde van sijnen acker is, dat hyse my om het volle gelt geve, tot eene erfbegraefnisse in het midden van u.
10 Ephron nu satt in’t midden der sonen Hets: ende Ephron de Hethiter antwoordde Abraham, voor de ooren der sonen Hets, aller der gener die ter poorte sijner stadt in gingen, seggende;
11 Neen, mijn heere, hoort my: den acker geve ick u, oock de speloncke die daer in is, die geve ick u: voor de oogen der sonen mijnes volcks geve ick u die; begraeft uwen dooden.
12 Doe booch sich Abraham neder voor het aengesichte van het volck des lants.
13 Ende hy sprack tot Ephron voor de ooren van het volck des lants, seggende; Trouwens, zijt ghy’t? Lieve hoort my: Ick sal het gelt des ackers geven, neemt’et van my; so sal ick mijnen dooden aldaer begraven.
14 Ende Ephron antwoordde Abraham, seggende tot hem:
15 Mijn heere, hoort my: een lant van vier hondert sikelen silvers; wat is dat tusschen my, ende tusschen u? begraeft slechs uwen dooden.
16 Ende Abraham luysterde nae Ephron; ende Abraham woech Ephron het gelt daer hy van gesproken hadde voor de ooren der sonen Hets, vierhondert sikelen silvers, onder den coopman gangbaer.
17 Also wert Ephrons acker, die in Machpela was, die tegen over Mamre [lach,] de acker ende de speloncke die daer in was, ende al ’t geboomte dat op den acker [stont] dat rontom in sijne gantsche lantpale was, gevesticht,
18 Aen Abraham tot eene besittinge, voor de oogen der sonen Hets, by alle die tot sijner stadtpoorte ingingen.
19 Ende daerna begroef Abraham sijne huysvrouwe Sarah in de speloncke des ackers van Machpela, tegen over Mamre, welcke is Hebron, in het lant Canaan.
20 Also wert dien acker, ende de speloncke die daer in was, aen Abraham gevesticht tot eene erfbegraefnisse van de sonen Hets.

Einde Genesis 23