Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 22 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Genesis 22

1 ENde het geschiedde na dese dingen dat Godt Abraham versocht; ende Hy seyde tot hem, Abraham, ende hy seyde; Siet [hier] ben ick.
2 Ende Hy seyde; Neemt nu uwen sone, uwen eenigen, dien ghy lief hebt, Isaac, ende gaet henen nae het lant Morija; ende offert hem aldaer tot een brandoffer, op een van de bergen, dien ick u seggen sal.
3 Doe stont Abraham ’s morgens vroech op, ende sadelde sijnen esel, ende nam twee van sijne jongers met hem, ende Isaac sijnen sone: ende hy cloof hout tot het brandoffer, ende maeckte sich op, ende ginck nae de plaetse die hem Godt geseyt hadde.
4 Aenden derden dach doe hief Abraham sijne oogen op, ende sach die plaetse van verre.
5 Ende Abraham seyde tot sijne jongers; Blijvet ghy hier met den esel, ende ick, ende de jongen sullen henen gaen tot daer; als wy aengebeden sullen hebben dan sullen wy tot u wederkeeren.
6 Ende Abraham nam het hout des brandoffers, ende leyde ’t op Isaac sijnen sone; ende hy nam het vyer ende het mes in sijne hant, ende sy beyde gingen te samen.
7 Doe sprack Isaac tot Abraham sijnen Vader, ende seyde; Mijn Vader: ende hy seyde, Siet [hier] ben ick, mijn soon: ende hy seyde, Siet het vyer, ende het hout, maer waer is het lam tot het brandoffer?
8 Ende Abraham seyde; Godt sal hem selven een lam ten brandoffer versien, mijn soon: so gingen sy beyde te samen.
9 Ende sy quamen ter plaetse, die hem Godt geseyt hadde, ende Abraham bouwde aldaer eenen altaer; ende hy schickte het hout, ende bondt sijnen sone Isaac, ende leyde hem op den altaer boven op het hout.
10 Ende Abraham streckte sijne hant uyt, ende nam het mes, om sijnen sone te slachten.
11 Maer de Engel des HEEREN riep tot hem van den hemel, ende seyde; Abraham, Abraham: ende hy seyde; Siet [hier] ben ick.
12 Doe seyde hy: en streckt uwe hant niet uyt aen den jongen, ende en doet hem niet: want nu wete ick, dat ghy Godtvreesende zijt, ende uwen sone, uwen eenigen, van my niet en hebt onthouden.
13 Doe hief Abraham sijne oogen op, ende sach om; ende siet, achter was een ram inde verwerde struycken vast met sijne hoornen: ende Abraham ginck, ende nam dien ram, ende offerde hem ten brandoffer in sijnes soons stede.
14 Ende Abraham noemde den naem van die plaetse, De HEERE sal’t versien: daerom heden ten dage geseyt wort, Op den berch des HEEREN sal ’t versien worden.
15 Doe riep de Engel des HEEREN tot Abraham ten tweeden male van den hemel:
16 Ende seyde; Ick sweere by my selven, spreeckt de HEERE: Daerom dat ghy dese sake gedaen hebt, ende uwen sone, uwen Eenigen, niet onthouden en hebt:
17 Voorseker sal ick u grootelicx segenen, ende u zaet seer vermenichvuldigen, als de sterren des hemels, ende als het zant, dat aen den oever der zee is: ende u zaet sal de poorte sijner vyanden erffelick besitten.
18 Ende in uwen zade sullen gesegent worden alle volcken der aerde: nae dien ghy mijne stemme gehoorsaem geweest zijt.
19 Doe keerde Abraham weder tot sijne jongers, ende sy maeckten haer op, ende sy gingen te samen nae Berseba: ende Abraham woonde te Berseba.
20 Ende het geschiedde na dese dingen, datmen Abraham bootschapte, seggende: Siet Milca die heeft oock Nahor uwen broeder sonen gebaert,
21 Uz sijnen eerstgeborenen, ende Buz sijnen broeder, ende Kemuel den vader van Aram.
22 Ende Chesed, ende Hazo, ende Pildas, ende Iidlaph, ende Bethuel.
23 Ende Bethuel gewan Rebecca: Dese achte baerde Milca den Nahor, den broeder Abrahams.
24 Ende sijn by-wijf, wiens name was Reüma, die selve baerde oock Tebah, ende Gaham, ende Tahas, ende Maacha.

Einde Genesis 22