Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 20 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Genesis 20

1 ENde Abraham reysde van daer nae ’t lant van ’t Suyden, ende woonde tusschen Kades ende tusschen Sur: ende hy verkeerde als vreemdelinck te Gerar.
2 Als nu Abraham van Sara sijne huysvrouwe geseyt hadde, Sy is mijne suster; so sandt Abimelech, de Koninck van Gerar, ende nam Sara wech.
3 Maer Godt quam tot Abimelech in eenen droom des nachts: ende hy seyde to hem, Siet, ghy zijt doodt om der vrouwen wille, die ghy wech genomen hebt; want sy is met eenen man getrouwt.
4 Doch Abimelech en was tot haer niet genaedert: daerom seyde hy; Heere, sult ghy dan oock een rechtveerdich volck dooden?
5 Heeft hy selve my niet geseyt; Sy is mijne suster? ende sy oock, heeft geseyt; Hy is mijn broeder; in oprechticheyt mijnes herten, ende in reynicheyt mijner handen hebbe ick dit gedaen.
6 Ende Godt seyde tot hem in den droom: Ick hebbe oock geweten, dat ghy dit in oprechticheyt uwes herten gedaen hebt, ende ick heb u oock belett van tegen my te sondigen: daerom en hebbe ick u niet toegelaten, haer aen te roeren.
7 So geeft dan nu deses mans huysvrouwe wederom, want hy is een Propheet, ende hy sal voor u bidden, op dat ghy levet: maer so ghyse niet wederom en geeft, weet dat ghy voor seker sterven sult, ghy, ende al wat uwe is.
8 Doe stont Abimelech ’s morgens vroech op, ende riep alle sijne knechten, ende sprack alle dese woorden voor haren ooren: ende die mannen vreesden seer.
9 Ende Abimelech riep Abraham, ende seyde tot hem; Wat hebt ghy ons gedaen? ende wat hebbe ick aen u gesondicht, dat ghy over my, ende over mijn Koninckrijcke eene groote sonde gebracht hebt? ghy hebt daden met my gedaen, die niet en souden gedaen worden.
10 Voorder seyde Abimelech tot Abraham; Wat hebt ghy gesien, dat ghy dese sake gedaen hebt?
11 Ende Abraham seyde; Want ick dachte, Alleen en is de vreese Godes in dese plaetse niet, so dat sy my om mijner huysvrouwen wille sullen dooden.
12 Ende oock is sy waerlick mijne suster, sy is mijnes vaders dochter, maer niet mijner moeder dochter: ende sy is my ter vrouwe geworden.
13 Ende het is geschiet, als my Godt uyt mijnes vaders huys dede dwalen, so sprack ick tot haer: Dit zy uwe weldadicheyt, die ghy by my doen sult; aen alle plaetse daer wy komen sullen, segt van my, Hy is mijn broeder.
14 Doe nam Abimelech schapen ende runderen, oock dienstknechten, ende dienstmaechden, ende gafse Abraham: ende hy gaf hem Sara sijne huysvrouwe weder.
15 Ende Abimelech seyde; Siet, mijn lant is voor u aengesichte: woont daer ’t goet is in uwe oogen.
16 Ende tot Sara seyde hy; Siet, ick hebbe uwen broeder duysent silverlingen gegeven, siet, hy zy u een decksel der oogen, allen die met u zijn: ja by allen, ende weest geleert.
17 Ende Abraham badt tot Godt: ende Godt genas Abimelech, ende sijne huysvrouwe, ende sijne dienstmaechden, so dat sy baerden.
18 Want de HEERE hadde alle de baermoeders van het huys Abimelechs gantschelick toegesloten, ter oorsake van Sara Abrahams huysvrouwe.

Einde Genesis 20