Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ALs nu Abram negen en tnegentich jaren jaren out was; so verscheen de HEERE Abram, ende seyde tot hem: Ick ben Godt de Almachtige, wandelt voor mijn aengesichte, ende zijt oprecht. |
2 Ende ick sal mijn verbont stellen tusschen my, ende tusschen u, ende ick sal u gantsch seer vermenichvuldigen. |
3 Doe viel Abram op sijn aengesichte: ende Godt sprack met hem, seggende: |
4 My aengaende, siet, mijn verbont is met u: ende ghy sult tot eenen vader van menichte der volckeren worden. |
5 Ende uwe naem en sal niet meer genoemt worden Abram: maer uwe naem sal wesen Abraham; want ick hebbe u gestelt eenen vader van menichte der volckeren. |
6 Ende ick sal u gantsch seer vruchtbaer maken; ende ick sal u tot volcken stellen: ende Koningen sullen uyt u voortkomen. |
7 Ende ick sal mijn verbont oprichten tusschen my ende tusschen u, ende tusschen uwen zade na u in hare geslachten, tot een eeuwich verbont: om u te zijn tot eenen Godt, ende uwen zade na u. |
8 Ende ick sal u ende uwen zade na u het lant uwer vreemdelinckschappen geven, ’t geheele lant Canaan tot eeuwige besittinge: ende ick sal hen tot eenen Godt zijn. |
9 Voorder seyde Godt tot Abraham: Ghy nu, sult mijn verbont houden: ghy, ende u zaet na u, in hare geslachten. |
10 Dit is mijn verbont, dat ghylieden houden sult tusschen my ende tusschen u, ende tusschen uwen zade na u: dat al wat manlick is, u besneden worde. |
11 Ende ghy sult het vleesch uwer voorhuyt besnyden: ende [dat] sal tot een teecken zijn des verbonts tusschen my ende tusschen u. |
12 Een soonken dan van acht dagen sal u besneden worden, al wat manlick is in uwe geslachten: d’ingeborene des huyses, ende de gekochte met gelde van allen vreemden, de welcke niet en is van uwen zade: |
13 D’ingeborene uwes huyses, ende gekochte met uwen gelde sal sekerlick besneden worden: ende mijn verbont sal zijn in ulieder vleesch, ten eeuwigen verbonde. |
14 Ende wat manlick is, de voorhuyt hebbende, wiens voorhuyts vleesch niet en sal besneden worden, de selve ziele sal uyt hare volcken uytgeroeyt worden: hy heeft mijn verbont gebroken. |
15 Noch seyde Godt tot Abraham: Ghy en sult uwer huysvrouwe Sarai name niet Sarai noemen, maer haer naem sal zijn Sarah. |
16 Want ick salse segenen, ende u oock uyt haer eenen sone geven: ja ick salse segenen, so dat sy tot volcken worden sal; Koningen der volckeren sullen uyt haer worden. |
17 Doe viel Abraham op sijn aengesichte, ende hy loech: ende hy seyde in sijn herte; Sal eenen, die hondert jaer out is [een kint] geboren worden? ende sal Sara, die tnegentich jaer out is, baren? |
18 Ende Abraham seyde tot Godt, Och, dat Ismaël mochte leven voor u aengesichte! |
19 Ende Godt seyde: Voorwaer Sara, uwe huysvrouwe, sal u eenen sone baren, ende ghy sult sijnen name noemen Isaac: ende ick sal mijn verbont met hem oprichten, tot een eeuwich verbont sijnen zade na hem. |
20 Ende aengaende Ismaël, hebbe ick u verhoort, siet, ick hebbe hem gesegent, ende sal hem vruchtbaer maken, ende gantsch seer vermenichvuldigen: twaelf Vorsten sal hy gewinnen, ende ick sal hem tot een groot volck stellen. |
21 Maer mijn verbont sal ick met Isaac oprichten; dien u Sara op desen gesetten tijt in het ander jaer baeren sal. |
22 Ende hy eyndigde met hem te spreken: ende Godt voer op van Abraham. |
23 Doe nam Abraham sijnen sone Ismael, ende alle de ingeborene sijnes huyses, ende alle gekochte met sijnen gelde, al wat manlick was onder de lieden des huyses Abrahams: ende hy besneedt het vleesch harer voorhuyt, even ten selven dage, gelijck als Godt met hem gesproken hadde. |
24 Ende Abraham was out negen en tnegentich jaer, als hem het vleesch sijner voorhuyt besneden wert. |
25 Ende Ismaël sijn soon was dertien jaer out, als hem het vleesch sijner voorhuyt besneden wert. |
26 Even op desen selven dach wert Abraham besneden, ende Ismael sijn soon. |
27 Ende alle mannen sijnes huyses, de ingeborene des huyses, ende de gekochte met gelt, van den vreemden af, werden met hem besneden. |