Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 16 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Genesis 16

1 DOch Sarai Abrams huysvrouwe en baerde hem niet: ende sy hadde eene Egyptische dienstmaecht, welcker naem was Hagar:
2 Soo seyde Sarai tot Abram; Siet doch, de HEERE heeft my toegesloten, dat ick niet en bare: gaet doch in tot mijne dienstmaecht, misschien sal ick uyt haer gebouwt worden: ende Abram hoorde nae de stemme Sarai.
3 So nam Sarai Abrams huysvrouwe, de Egyptische Hagar, hare dienstmaecht, ten eynde van tien jaren, dat Abram in ’t lant Canaan gewoont hadde, ende sy gafse aen Abram haren man, hem tot eene vrouwe.
4 Ende hy ginck in tot Hagar, ende sy ontfinck: als sy nu sach dat sy ontfangen hadde, so wiert hare vrouwe veracht in haren oogen.
5 Doe seyde Sarai tot Abram; Mijn ongelijck is op u, ick hebbe mijne dienstmaecht in uwen schoot gegeven, nu sy siet dat sy ontfangen heeft, so ben ick veracht in haren oogen: de HEERE richte tusschen my, ende tusschen u.
6 Ende Abram seyde tot Sarai; Siet, uwe dienstmaecht is in uwe hant; doet haer dat goet is in uwen oogen: ende Sarai vernederdese, ende sy vluchtede van haer aengesicht.
7 Ende de Engel des HEEREN vondtse aen een waterfonteyne inde woestijne, aen de fonteyne op den wech van Sur.
8 Ende hy seyde: Hagar, ghy dienstmaecht van Sarai, van waer komt ghy, ende waer sult ghy henen gaen? ende sy seyde: Ick ben vluchtende van het aengesichte mijner vrouwe Sarai.
9 Doe seyde de Engel des HEEREN tot haer: Keert wederom tot uwe vrouwe; ende vernedert u onder hare handen.
10 Voorder seyde de Engel des HEEREN tot haer: Ick sal u zaet grootelicx vermenichvuldigen; soo dat het van wegen de menichte niet en sal getelt worden.
11 Oock seyde des HEEREN Engel tot haer: Siet, ghy zijt swanger, ende sult eenen sone baren: ende ghy sult sijnen name Ismaël noemen, om dat de HEERE uwe verdruckinge aengehoort heeft.
12 Ende hy sal een wout-ezel [van een] mensche zijn: sijn hant sal tegen allen zijn, ende de hant van alle tegens hem: ende hy sal woonen voor het aengesicht aller sijner broederen.
13 Ende sy noemde den Name des HEEREN, die tot haer sprack, Ghy Godt des aensiens: want sy seyde; Heb’ ick ooc hier gesien nae dien, die my aensiet?
14 Daerom noemde men dien put, den put Lachai Roï: siet, hy is tusschen Kades, ende tusschen Bered.
15 Ende Hagar baerde Abram eenen sone: ende Abram noemde den name sijnes soons, die Hagar gebaert hadde, Ismaël.
16 Ende Abram was ses-en-tachtentich jaren out, doe Hagar Ismaël den Abram baerde.

Einde Genesis 16