Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | De nieuwe hemel en de nieuwe aarde |
1 Καὶ εἶδον οὐρανὸν καινὸν καὶ γῆν καινήν· ὁ γὰρ πρῶτος οὐρανὸς καὶ ἡ πρώτη γῆ παρῆλθε, καὶ ἡ θάλασσα οὐκ ἔστιν ἔτι. | | 1 ENa
ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer. a Jes. 65:17; 66:22. 2 Petr. 3:13. a Jes. 65:17 Want zie, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden en zullen in het hart niet opkomen. Jes. 66:22 Want gelijk als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor Mijn aangezicht zullen staan, spreekt de HEERE, alzo zal ook
ulieder zaad en ulieder naam staan. 2 Petr. 3:13 Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont. |
2 καὶ ἐγὼ Ἰωάννης εἶδον τὴν πόλιν τὴν ἁγίαν, Ἱερουσαλὴμ καινήν, καταβαίνουσαν ἀπὸ τοῦ Θεοῦ ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, ἡτοιμασμένην ὡς νύμφην κεκοσμημένην τῷ ἀνδρὶ αὐτῆς. | | 2 En ik, Johannes, zag bde heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. b vers 10. Openb. 3:12. b vers 10 En hij voerde mij weg in den geest op een groten en hogen berg, en hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende uit den hemel, van God. Openb. 3:12 Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en den naam der stad Mijns Gods, namelijk
des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam. |
3 καὶ ἤκουσα φωνῆς μεγάλης ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, λεγούσης, Ἰδού, ἡ σκηνὴ τοῦ Θεοῦ μετὰ τῶν ἀνθρώπων, καὶ σκηνώσει μετ’ αὐτῶν, καὶ αὐτοὶ λαοὶ αὐτοῦ ἔσονται, καὶ αὐτὸς ὁ Θεὸς ἔσται μετ’ αὐτῶν, Θεὸς αὐτῶν· | | 3 En ik hoorde een grote stem uit den hemel, zeggende: cZie, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en
hun God zijn. c Ez. 43:7. c Ez. 43:7 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, dit is de plaats Mijns troons en de plaats der zolen Mijner voeten, alwaar Ik wonen zal in het midden der kinderen Israëls in eeuwigheid; en die van het huis Israëls zullen Mijn heiligen Naam niet meer verontreinigen, zij noch hun koningen, met hun hoererij en met de dode lichamen hunner koningen, op hun hoogten; |
4 καὶ ἐξαλείψει ὁ Θεὸς πᾶν δάκρυον ἀπὸ τῶν ὀφθαλμῶν αὐτῶν, καὶ ὁ θάνατος οὐκ ἔσται ἔτι· οὔτε πένθος, οὔτε κραυγή, οὔτε πόνος οὐκ ἔσται ἔτι· ὅτι τὰ πρῶτα ἀπῆλθον. | | 4 dEn God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan. d Jes. 25:8. Openb. 7:17. d Jes. 25:8 Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde wegnemen, want de HEERE heeft het gesproken. Openb. 7:17 Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. |
5 καὶ εἶπεν ὁ καθήμενος ἐπὶ τοῦ θρόνου, Ἰδού, καινὰ πάντα ποιῶ. καὶ λέγει μοι, Γράψον· ὅτι οὗτοι οἱ λόγοι ἀληθινοὶ καὶ πιστοί εἰσι. | | 5 eEn Die op den troon zat, zeide: Zie, fIk maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden gzijn waarachtig en getrouw. e Openb. 4:2; 20:11. f Jes. 43:19. 2 Kor. 5:17. g Openb. 19:9. e Openb. 4:2 En terstond werd ik in den geest; en zie, er was een troon gezet in den hemel, en er zat Een op den troon. Openb. 20:11 En ik zag een groten witten troon, en Dengene Die daarop zat, van Wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvlood, en geen plaats is voor die gevonden. f Jes. 43:19 Zie, Ik zal wat nieuws maken, nu zal het uitspruiten; zult gijlieden dat niet weten? Ja, Ik zal in de woestijn een weg leggen en rivieren in de wildernis. 2 Kor. 5:17 Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden. g Openb. 19:9 En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zijn zij die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft des Lams. En hij zeide tot mij: Deze zijn de waarachtige woorden Gods. |
6 καὶ εἶπέ μοι, Γέγονε. ἐγώ εἰμι τὸ Α καὶ τὸ Ω, ἡ ἀρχὴ καὶ τὸ τέλος. ἐγὼ τῷ διψῶντι δώσω ἐκ τῆς πηγῆς τοῦ ὕδατος τῆς ζωῆς δωρεάν. | | 6 En Hij sprak tot mij: hHet is geschied. iIk ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. kIk zal den dorstige geven uit de fontein van het water des levens voor niet. h Openb. 16:17. i Jes. 41:4; 44:6. Openb. 1:8; 22:13. k Jes. 55:1. h Openb. 16:17 En de zevende engel goot zijn fiool uit in de lucht; en er kwam een grote stem uit den tempel des hemels, van den troon, zeggende: Het is geschied. i Jes. 41:4 Wie heeft dit gewrocht en gedaan, roepende de geslachten van den beginne? Ik, de HEERE, Die de Eerste ben, en met de laatsten ben Ik Dezelfde. Jes. 44:6 Zo zegt de HEERE, de Koning Israëls, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God. Openb. 1:8 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige. Openb. 22:13 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste. k Jes. 55:1 O
alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk. |
7 ὁ νικῶν κληρονομήσει πάντα, καὶ ἔσομαι αὐτῷ Θεός, καὶ αὐτὸς ἔσται μοι ὁ υἱός. | | 7 Die overwint, zal alles beërven; len Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. l Zach. 8:8. Hebr. 8:10. l Zach. 8:8 En Ik zal hen herwaarts brengen, dat zij in het midden van Jeruzalem wonen zullen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, in waarheid en in gerechtigheid. Hebr. 8:10 Want dit is het verbond dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
8 δειλοῖς δὲ καὶ ἀπίστοις καὶ ἐβδελυγμένοις καὶ φονεῦσι καὶ πόρνοις καὶ φαρμακεῦσι καὶ εἰδωλολάτραις, καὶ πᾶσι τοῖς ψευδέσι, τὸ μέρος αὐτῶν ἐν τῇ λίμνῃ τῇ καιομένῃ πυρὶ καὶ θείῳ, ὅ ἐστι δεύτερος θάνατος. | | 8 Maar mden vreesachtigen, en ongelovigen, en gruwelijken, en doodslagers, en hoereerders, en tovenaars, en afgodendienaars, en al den leugenaars, is hun deel in den poel ndie daar brandt van vuur en sulfer; hetwelk is de tweede dood. m Openb. 22:15. n Openb. 20:14, 15. m Openb. 22:15 Maar buiten zullen zijn de honden, en de tovenaars, en de hoereerders, en de doodslagers, en de afgodendienaars, en een iegelijk die de leugen liefheeft en doet. n Openb. 20:14 En de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs; dit is de tweede dood. Openb. 20:15 En zo iemand niet gevonden werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in den poel des vuurs. |
| | Het nieuwe Jeruzalem |
9 Καὶ ἦλθε πρός με εἷς τῶν ἑπτὰ ἀγγέλων τῶν ἐχόντων τὰς ἑπτὰ φιάλας τὰς γεμούσας τῶν ἑπτὰ πληγῶν τῶν ἐσχάτων, καὶ ἐλάλησε μετ’ ἐμοῦ, λέγων, Δεῦρο, δείξω σοι τὴν νύμφην τοῦ ἀρνίου τὴν γυναῖκα. | | 9 En tot mij kwam een van de zeven engelen, odie de zeven fiolen hadden, welke waren vol geweest van de zeven laatste plagen, en sprak met mij, zeggende: Kom herwaarts, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. o Openb. 15:6, 7. o Openb. 15:6 En de zeven engelen, die de zeven plagen hadden, kwamen uit den tempel, bekleed met rein en blinkend lijnwaad, en omgord om de borst met gouden gordels. Openb. 15:7 En een van de vier dieren gaf den zeven engelen zeven gouden fiolen, vol van den toorn Gods, Die in alle eeuwigheid leeft. |
10 καὶ ἀπήνεγκέ με ἐν πνεύματι ἐπ’ ὄρος μέγα καὶ ὑψηλόν, καὶ ἔδειξέ μοι τὴν πόλιν τὴν μεγάλην, τὴν ἁγίαν Ἱερουσαλήμ, καταβαίνουσαν ἐκ τοῦ οὐρανοῦ ἀπὸ τοῦ Θεοῦ, | | 10 En hij voerde mij weg pin den geest op een groten en hogen berg, en hij toonde mij qde grote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende uit den hemel, van God. p Openb. 1:10. q vers 2. Hebr. 12:22. p Openb. 1:10 En ik was in den geest op den dag des Heeren, en ik hoorde achter mij een grote stem, als van een bazuin, q vers 2 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; |
11 ἔχουσαν τὴν δόξαν τοῦ Θεοῦ· καὶ ὁ φωστὴρ αὐτῆς ὅμοιος λίθῳ τιμιωτάτῳ, ὡς λίθῳ ἰάσπιδι κρυσταλλίζοντι· | | 11 En zij had de heerlijkheid Gods, en haar licht was den allerkostelijksten steen gelijk, namelijk als den steen jaspis, blinkende gelijk kristal; |
12 ἔχουσάν τε τεῖχος μέγα καὶ ὑψηλόν, ἔχουσαν πυλῶνας δώδεκα, καὶ ἐπὶ τοῖς πυλῶσιν ἀγγέλους δώδεκα, καὶ ὀνόματα ἐπιγεγραμμένα, ἅ ἐστι τῶν δώδεκα φυλῶν τῶν υἱῶν Ἰσραήλ. | | 12 En had een groten en hogen muur, en had twaalf poorten, en in de poorten twaalf engelen, en namen daarop geschreven, welke zijn de namen der twaalf geslachten der kinderen Israëls. |
13 ἀπ’ ἀνατολῆς, πυλῶνες τρεῖς· ἀπὸ βορρᾶ, πυλῶνες τρεῖς· ἀπὸ νότου, πυλῶνες τρεῖς· *ἀπὸ δυσμῶν, πυλῶνες τρεῖς. * ἀπὸ St, B, Elz, M-pt | καὶ ἀπὸ Sc, M-pt | | 13 Van het oosten waren drie poorten, van het noorden drie poorten, van het zuiden drie poorten, van het westen drie poorten. |
14 καὶ τὸ τεῖχος τῆς πόλεως ἔχον θεμελίους δώδεκα, καὶ ἐν αὐτοῖς ὀνόματα τῶν δώδεκα ἀποστόλων τοῦ ἀρνίου. | | 14 rEn de muur der stad had twaalf fundamenten, en in dezelve de namen der twaalf apostelen des Lams. r Ef. 2:20. r Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; |
15 καὶ ὁ λαλῶν μετ’ ἐμοῦ εἶχε κάλαμον χρυσοῦν, ἵνα μετρήσῃ τὴν πόλιν, καὶ τοὺς πυλῶνας αὐτῆς, καὶ τὸ τεῖχος αὐτῆς. | | 15 En hij die met mij sprak, shad een gouden rietstok, opdat hij de stad zou meten, en haar poorten, en haar muur. s Ez. 40:3. Zach. 2:1. s Ez. 40:3 Als Hij mij daarheen gebracht had, zie, zo was er een Man, Wiens gedaante was als de gedaante van koper; en in Zijn hand was een linnen snoer en een meetriet; en Hij stond in de poort. Zach. 2:1 WEDEROM hief ik mijn ogen op en ik zag, en zie, er was een Man; en in Zijn hand was een meetsnoer. |
16 καὶ ἡ πόλις τετράγωνος κεῖται, καὶ τὸ μῆκος αὐτῆς τοσοῦτόν ἐστιν ὅσον καὶ τὸ πλάτος. καὶ ἐμέτρησε τὴν πόλιν τῷ καλάμῳ ἐπὶ *σταδίων δώδεκα χιλιάδων· τὸ μῆκος καὶ τὸ πλάτος καὶ τὸ ὕψος αὐτῆς ἴσα ἐστί. * σταδίων St, B-edd, Sc, M-pt | σταδίους B-edd, Elz, M-pt | | 16 En de stad lag vierkant, en haar lengte was zo groot als haar breedte. En hij mat de stad met den rietstok op twaalfduizend stadiën; de lengte en de breedte en de hoogte derzelve waren evengelijk. |
17 καὶ ἐμέτρησε τὸ τεῖχος αὐτῆς ἑκατὸν τεσσαρακοντατεσσάρων πηχῶν, μέτρον ἀνθρώπου, ὅ ἐστιν ἀγγέλου. | | 17 En hij mat haar muur op honderd vier en veertig ellen, naar de maat eens mensen, welke des engels was. |
18 καὶ ἦν ἡ ἐνδόμησις τοῦ τείχους αὐτῆς, ἴασπις· καὶ ἡ πόλις χρυσίον καθαρόν, ὁμοία ὑάλῳ καθαρῷ. | | 18 En het gebouw van haar muur was jaspis; en de stad was zuiver goud, zijnde zuiver glas gelijk. |
19 καὶ οἱ θεμέλιοι τοῦ τείχους τῆς πόλεως παντὶ λίθῳ τιμίῳ κεκοσμημένοι. ὁ θεμέλιος ὁ πρῶτος, ἴασπις· ὁ δεύτερος, σάπφειρος· ὁ τρίτος, χαλκηδών· ὁ τέταρτος, σμάραγδος· | | 19 En de fundamenten van den muur der stad waren met allerlei kostelijk gesteente versierd. Het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd, |
20 ὁ πέμπτος, σαρδόνυξ· ὁ ἕκτος, σάρδιος· ὁ ἕβδομος, χρυσόλιθος· ὁ ὄγδοος, βήρυλλος· ὁ ἔννατος, τοπάζιον· ὁ δέκατος, χρυσόπρασος· ὁ ἑνδέκατος, ὑάκινθος· ὁ δωδέκατος, ἀμέθυστος. | | 20 Het vijfde sardonyx, het zesde sardis, het zevende chrysoliet, het achtste beril, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacint, het twaalfde amethist. |
21 καὶ οἱ δώδεκα πυλῶνες, δώδεκα μαργαρῖται· ἀνὰ εἷς ἕκαστος τῶν πυλώνων ἦν ἐξ ἑνὸς μαργαρίτου· καὶ ἡ πλατεῖα τῆς πόλεως χρυσίον καθαρόν, ὡς ὕαλος διαφανής. | | 21 En de twaalf poorten waren twaalf parelen, een iegelijke poort was elk uit één parel; en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorluchtig glas. |
| | De zaligheid der bewoners |
22 καὶ ναὸν οὐκ εἶδον ἐν αὐτῇ· ὁ γὰρ Κύριος ὁ Θεὸς ὁ παντοκράτωρ ναὸς αὐτῆς ἐστί, καὶ τὸ ἀρνίον. | | 22 En ik zag geen tempel in dezelve; want de Heere, de almachtige God, is haar Tempel, en het Lam. |
23 καὶ ἡ πόλις οὐ χρείαν ἔχει τοῦ ἡλίου, οὐδὲ τῆς σελήνης, ἵνα φαίνωσιν ἐν αὐτῇ· ἡ γὰρ δόξα τοῦ Θεοῦ ἐφώτισεν αὐτήν, καὶ ὁ λύχνος αὐτῆς τὸ ἀρνίον. | | 23 tEn de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, ven het Lam is haar Kaars. t Jes. 60:19. Zach. 14:7. v Openb. 22:5. t Jes. 60:19 De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de HEERE zal u wezen tot een eeuwig Licht, en uw God tot uw Sierlijkheid. Zach. 14:7 Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch dag noch nacht zijn; en het zal geschieden ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen. v Openb. 22:5 En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben, want de Heere God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid. |
24 καὶ τὰ ἔθνη τῶν σωζομένων ἐν τῷ φωτὶ αὐτῆς περιπατήσουσι· καὶ οἱ βασιλεῖς τῆς γῆς φέρουσι τὴν δόξαν καὶ τὴν τιμὴν αὐτῶν εἰς αὐτήν. | | 24 xEn de volken die zalig worden, zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve. x Jes. 60:3. x Jes. 60:3 En de heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot den glans die u is opgegaan. |
25 καὶ οἱ πυλῶνες αὐτῆς οὐ μὴ κλεισθῶσιν ἡμέρας· νὺξ γὰρ οὐκ ἔσται ἐκεῖ· | | 25 yEn haar poorten zullen niet gesloten worden des daags; zwant aldaar zal geen nacht zijn. y Jes. 60:11. z Openb. 22:5. y Jes. 60:11 En uw poorten zullen steeds openstaan, zij zullen des daags noch des nachts toegesloten worden; opdat men tot u inbrenge het heir der heidenen, en hun koningen tot u geleid worden. z Openb. 22:5 En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben, want de Heere God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid. |
26 καὶ οἴσουσι τὴν δόξαν καὶ τὴν τιμὴν τῶν ἐθνῶν εἰς αὐτήν· | | 26 En zij zullen de heerlijkheid en de eer der volken daarin brengen. |
27 καὶ οὐ μὴ εἰσέλθῃ εἰς αὐτὴν πᾶν κοινοῦν, καὶ ποιοῦν βδέλυγμα καὶ ψεῦδος· εἰ μὴ οἱ γεγραμμένοι ἐν τῷ βιβλίῳ τῆς ζωῆς τοῦ ἀρνίου. | | 27 En in haar zal niet inkomen iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt; maar die geschreven zijn ain het boek des levens des Lams. a Ex. 32:32. Ps. 69:29. Filipp. 4:3. Openb. 3:5; 20:12. a Ex. 32:32 Nu dan, indien Gij hun zonde vergeven zult! Doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt. Ps. 69:29 Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden. Filipp. 4:3 En ik bid ook u, gij mijn oprechte metgezel, zijt dezen vrouwen
behulpzaam, die met mij gestreden hebben in het Evangelie, ook met Clemens en de andere mijn medearbeiders, welker namen zijn in het boek des levens. Openb. 3:5 Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. |