Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Een Engel komt af van den hemel, hebbende den sleutel des afgronds, en bindt den satan aldaar duizend jaren. 4 De heilige martelaren, en die het beest niet hebben aangebeden, zitten op tronen, en regeren met Christus duizend jaren. 5 Doch de anderen blijven in den dood. 6 Zij worden allen zalig gesproken, die deel hebben aan de eerste opstanding. 7 Na het einde van duizend jaren wordt de satan ontbonden. 8 En verleidt de volken wederom, en verwekt Gog en Magog tot den krijg. 9 Welke de geliefde stad omringen, maar worden van het vuur verslonden. 10 En de duivel wordt in den poel des vuurs geworpen. 11 Een witte troon wordt gezien, met Een daarop zittende, voor Wien hemel en aarde vliedt. 12 De doden, klein en groot, verschijnen voor God, en de boeken worden geopend, en eenieder wordt geoordeeld naar zijn werken. 14 De dood en de hel worden in den poel des vuurs geworpen, met allen die niet zijn geschreven in het boek des levens. |
| | De satan voor duizend jaar gebonden |
1 Καὶ εἶδον ἄγγελον καταβαίνοντα ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, ἔχοντα τὴν κλεῖδα τῆς ἀβύσσου, καὶ ἅλυσιν μεγάλην ἐπὶ τὴν χεῖρα αὐτοῦ. | | 1 EN1 ik zag 2een Engel afkomen uit den hemel, ahebbende 3den sleutel des afgronds en 4een grote keten in Zijn hand. |
| 1 Dit hoofdstuk is wat zwaar om te verstaan, en wordt van de uitleggers verschillend verklaard. Enigen menen dat hetgeen hier verhaald wordt, nog alles moet geschieden, en dat na den ondergang van den antichrist, waarvan in de twee voorgaande hoofdstukken is gesproken; en dat alsdan de satan eerst zal gebonden worden, de Joden tot Christus bekeerd, en de rechte kerk van Christus in groot aanzien, goeden vrede, en welstand, over alle volken der wereld zal heersen, en dat duizend jaren lang; in het begin van welke duizend jaren al de martelaren zouden opstaan uit de doden, en zich bij deze kerk vervoegen, of in den hemel tot Christus opgenomen worden, totdat na de duizend jaren de satan weder ontbonden zijnde, de overige ongelovige volken, die door Gog en Magog verstaan worden, haar nieuwen krijg zullen aandoen. Maar dat Christus alsdan komende ten oordeel, Zijn kerk ten volle zal verlossen, en den satan met al zijn dienaars in den poel des vuurs in eeuwigheid verwerpen. Dit gevoelen is zeer oud, ook onder vele kerkvaders geweest, en wordt van enige leraars ook heden ten dage wederom vernieuwd, omdat het schijnt dat de letter van den tekst van dit hoofdstuk hetzelve medebrengt. Doch wanneer alles wel overwogen wordt, zo kan hetzelve met den gedurigen zin van Gods Woord niet bestaan, om deze redenen: I. Omdat in het voorgaande hoofdstuk vss. 19, 20 is aangewezen, en uit 2 Thess. 2:8 ook bewezen, dat de antichrist en zijn rijk niet geheel zal tenietgedaan worden, dan in de laatste komst van Christus ten oordeel. II. Omdat de bekering der Joden geschied zijnde, volgens de voorzegging van Paulus, Romeinen 11. 2 Kor. 3:16, nochtans nergens zulk een stand der kerk wordt beloofd, die zonder kruis, strijd en vervolging door de gehele wereld zou zijn, gelijk Openb. 19:11 bewezen is. Want het blijft altijd waar hetgeen Paulus zegt, 2 Tim. 3:12: Allen die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, zullen vervolgd worden, en inzonderheid omtrent het einde van de wereld, van hetwelk Christus zegt, Luk. 18:8: Doch de Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde? en hetgeen Paulus zegt, 2 Tim. 3:1: In de laatste dagen zullen zware tijden ontstaan. III. Omdat het strijdt tegen het artikel van de opstanding uit de doden, dat zovele miljoenen van martelaren, als er in de wereld zijn geweest, in het begin van deze duizend jaren alleen zouden opstaan, en in deze wereld zouden blijven leven, gelijk sommigen menen, of tot Christus in den hemel met hun lichamen zouden alleen opgenomen worden, gelijk anderen van hen gevoelen; alzo de Schrift alom getuigt dat al de doden tegelijk, en eerst ten laatsten dage, zullen opstaan. Zie hiervan Joh. 5:28; 6:44; 11:24. Zie ook 1 Kor. 15:52. 1 Thess. 4:16, en hierna in dit hoofdstuk vss. 12, 13. Om deze en dergelijke redenen zo moet dit hoofdstuk op een andere wijze verstaan zijn, gelijk in de verklaring zal aangewezen worden. |
| Openb. 19:19 En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun heirlegers vergaderd om krijg te voeren tegen Hem Die op het paard zat, en tegen Zijn heirleger. Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. 2 Thess. 2:8 En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, denwelken de Heere verdoen zal door den Geest Zijns monds, en tenietmaken door de verschijning Zijner toekomst; Romeinen 11 IK zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre; want ik ben ook een Israëliet, uit het zaad Abrahams, van den stam van Benjamin. 2 Kor. 3:16 Doch zo wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen. Openb. 19:11 En ik zag den hemel geopend, en zie, een wit paard, en Die op hetzelve zat, was genaamd Getrouw en Waarachtig, en Hij oordeelt en voert krijg in gerechtigheid. 2 Tim. 3:12 En ook allen die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden. Luk. 18:8 Ik zeg u, dat Hij hun haastelijk recht doen zal. Doch de Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde? 2 Tim. 3:1 EN
weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. Joh. 5:28 Verwondert u daar niet over; want de ure komt in welke allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, Joh. 6:44 Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Joh. 11:24 Martha zeide tot Hem: Ik weet dat hij opstaan zal in de opstanding ten laatsten dage. 1 Kor. 15:52 In een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden. 1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; vers 12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. vers 13 En de zee gaf de doden die in haar waren; en de dood en de hel gaven de doden die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken. |
| 2 Hierdoor wordt de Engel Michaël, dat is, Christus Zelf verstaan, gelijk in het begin van dezen strijd tegen den draak (die aldaar wordt op de aarde geworpen, en hier nu in den afgrond wordt gebonden) op Openb. 12:7 ook is aangetekend. Waarvan zie aldaar de nadere verklaring. |
| Openb. 12:7 (kt.) En er werd krijg in den hemel: Michaël en Zijn engelen krijgden tegen den draak, en de draak krijgde ook en zijn engelen. |
| a Openb. 1:18. |
| Openb. 1:18 En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods. |
| 3 Dat is, de macht om den afgrond te openen en te sluiten, die Christus ook bijzonderlijk wordt toegeschreven, Openb. 1:18, als een opperste Heere van dezen sleutel; welken Openb. 9:1 de antichrist ook wel usurpeert, maar door Gods rechtvaardig oordeel, Die een kracht der dwaling heeft gezonden over de ongehoorzame mensen, 2 Thess. 2:10, 11. |
| Openb. 1:18 En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods. Openb. 9:1 EN de vijfde engel heeft gebazuind, en ik zag een ster, gevallen uit den hemel op de aarde, en haar werd gegeven de sleutel van den put des afgronds. 2 Thess. 2:10 En in alle verleiding der onrechtvaardigheid in degenen die verloren gaan, daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden. 2 Thess. 2:11 En daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden geloven; |
| 4 Hierdoor wordt de kracht van den dood van Christus verstaan, waardoor de satan al zijn macht is benomen, Kol. 2:15. Hebr. 2:14, mitsgaders de kracht van Christus’ Geest en Woord, waardoor den satan als handen en voeten worden gebonden, dat hij de uitverkorenen niet kan beschadigen, zie Luk. 11:22. Ef. 1:21, 22, en ook zelfs niet de andere mensen, verder dan hem de keten van Gods voorzienigheid en oordelen over de mensen toelaat, gelijk het voorbeeld van Achab, 1 Koningen 22, en andere plaatsen getuigen. |
| Kol. 2:15 En
de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, Luk. 11:22 Maar als een daarover komt die sterker is dan hij, en hem overwint, die neemt zijn gehele wapenrusting, waar hij op vertrouwde, en deelt zijn roof uit. Ef. 1:21 Ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij, en allen naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; 1 Koningen 22 EN zij zaten drie jaren stil, dat er geen krijg was tussen Syrië en tussen Israël. |
| | |
2 καὶ ἐκράτησε τὸν δράκοντα, τὸν ὄφιν τὸν ἀρχαῖον, ὅς ἐστι διάβολος καὶ Σατανᾶς, καὶ ἔδησεν αὐτὸν χίλια ἔτη, | | 2 bEn Hij greep 5den draak, de oude slang, welke is de duivel en satanas, en bond hem duizend jaren; |
| b 2 Petr. 2:4. Openb. 12:9. |
| 2 Petr. 2:4 Want indien God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; Openb. 12:9 En de grote draak is geworpen, namelijk
de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde, en zijn engelen zijn met hem geworpen. |
| 5 Van dezen naam en andere volgende titels des satans, zie Openb. 12:3, 9. Van enigen wordt dit hoofdstuk met hetzelve twaalfde hoofdstuk niet onbekwamelijk gevoegd en vergeleken. Want alzo aldaar de strijd van dezen draak tegen Christus en Zijn kerk is beschreven, en tussenbeide, in enige hoofdstukken, de gehele historie van den antichrist en zijn ondergang is verhaald, zo komt de Heilige Geest nu wederom in dit twintigste hoofdstuk, en verhaalt in het kort de gehele uitkomst van den strijd van den draak zelven tegen Christus en Zijn kerk, ook gedurende den tijd van den antichrist, totdat hij in denzelven poel des vuurs voor altijd met den antichrist is geworpen. |
| Openb. 12:3 En er werd een ander teken gezien in den hemel; en zie, er was een grote rode draak, hebbende zeven hoofden en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven koninklijke hoeden. Openb. 12:9 En de grote draak is geworpen, namelijk
de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde, en zijn engelen zijn met hem geworpen. |
| | |
3 καὶ ἔβαλεν αὐτὸν εἰς τὴν ἄβυσσον, καὶ ἔκλεισεν αὐτόν, καὶ ἐσφράγισεν ἐπάνω αὐτοῦ, ἵνα μὴ πλανήσῃ τὰ ἔθνη ἔτι, ἄχρι τελεσθῇ τὰ χίλια ἔτη· καὶ μετὰ ταῦτα δεῖ αὐτὸν λυθῆναι μικρὸν χρόνον. | | 3 En wierp hem in den afgrond, en sloot hem daarin, en 6verzegelde dien boven hem, copdat hij 7de volken niet meer verleiden zou, 8totdat de duizend jaren zouden geëindigd zijn. En 9daarna moet hij 10een kleinen tijd ontbonden worden. |
| 6 Namelijk de deur des afgronds, tot verzekering dat hij al dien tijd daar zou moeten blijven. Zie dergelijke wijze van doen Dan. 6:18. Matth. 27:66 in het voorbeeld van den kuil van Daniël en Christus’ graf. |
| Dan. 6:18 En er werd één steen gebracht en op den mond des kuils gelegd; en de koning verzegelde denzelven met zijn ring en met den ring zijner geweldigen, opdat de wil aangaande Daniël niet zou veranderd worden. Matth. 27:66 En zij heengaande, verzekerden het graf met de wacht, den steen verzegeld hebbende. |
| c vers 8. Openb. 16:14, 16. |
| vers 8 En hij zal uitgaan om de volken te verleiden, die in de vier hoeken der aarde zijn, den Gog en den Magog, om hen te vergaderen tot den krijg; welker getal is als het zand aan de zee. Openb. 16:14 Want het zijn geesten der duivelen, en zij doen tekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om die te vergaderen tot den krijg van dien groten dag des almachtigen Gods. Openb. 16:16 En zij hebben hen vergaderd in de plaats welke in het Hebreeuws genaamd wordt Armagéddon. |
| 7 Namelijk gelijk hij tevoren meest door de gehele wereld had gedaan, wanneer hij de heidenen tot zijn dienst had verleid, 1 Kor. 10:20. Anderszins duurt de macht des satans altijd over de kinderen der ongehoorzaamheid, 2 Kor. 4:4. |
| 1 Kor. 10:20 Ja, ik zeg dat hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren, en niet Gode; en ik wil niet dat gij met de duivelen gemeenschap hebt. 2 Kor. 4:4 In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. |
| 8 Enigen nemen deze duizend jaren voor den gehelen tijd van de eerste komst van Christus tot Zijn tweede, gelijk dit woordje duizend een zeker getal voor een onzeker somwijlen betekent in de Schrift. Zie Ps. 91:7; 105:8. Dan. 7:10. Doch alzo vss. 7 en 8 de satan nog na dezelve duizend jaren wordt losgelaten, zo kan hetzelve niet wel bestaan; gelijk ook niet het gevoelen van enige anderen, die deze duizend jaren willen eindigen voor de komst van den antichrist; aangezien in het vierde vers ook binnen deze duizend jaren melding wordt gemaakt van enigen die het beest en zijn beeld niet hebben aangebeden, zo moet dan voor het einde van de duizend jaren ook de antichrist geweest zijn. Hierom beginnen anderen de binding des satans dat hij de volken niet meer verleidt, van den tijd dat Christus, door de predicatie des Heiligen Evangelies en kracht Zijns Geestes, door Zijn apostelen, de heidense volken in de wereld alom tot bekering heeft gebracht; hetwelk omtrent den tijd van de verwoesting van Jeruzalem en uitroeiing der Joden, dat is, omtrent het jaar 70 meest is volbracht; en eindigen die met den tijd van den paus Gregorius VII, die een sterk instrument des duivels is geweest, om het antichristendom op het hoogste te brengen, en alle volken hem te doen aanbidden, welke omtrent het jaar 1070 heeft gezeten. Hoewel enigen om de vervolgingen, die de satan nog meer dan tweehonderd en vijftig jaren na de verwoesting van Jeruzalem tegen de Christenen heeft verwekt, deze duizend jaren wat later beginnen, namelijk van de tijden van Constantijn, en continueren die tot omtrent het jaar 1300, als wanneer niet alleen de antichrist den staat der Christenen meer en meer heeft doen vervallen, wanneer Bonifatius VIII over dit rijk heeft geregeerd, maar ook de Turken en Tartaren van den satan meest zijn gaande gemaakt, om de christenvolken in het oosten en westen ten onder te brengen, en vele koninkrijken en christenkerken hebben uitgeroeid, niet alleen in Azië, maar ook in Afrika en Europa, gelijk de tegenwoordige gestalte derzelve uitwijst. |
| Ps. 91:7 Aan uw zijde zullen er duizend vallen, en tienduizend aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken. Ps. 105:8 Hij gedenkt Zijn verbond tot in der eeuwigheid; het woord dat Hij ingesteld heeft tot in duizend geslachten; Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. vers 7 En wanneer de duizend jaren zullen geëindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis ontbonden worden; |
| 9 Namelijk niet ten aanzien van Christus’ macht, alsof die hem niet altijd kon gebonden houden, maar ten aanzien van Gods voorzienigheid, die hem tot straf van de ondankbare wereld daarna wederom zou loslaten en meerdere vrijheid geven. |
| 10 Dit kan verstaan worden, óf ten aanzien van de voorgaande duizend jaren en tijden der wereld, óf ten aanzien van den toekomenden staat der kerk van Christus in den hemel; waarvan in het volgende hoofdstuk zal geprofeteerd worden, dewijl ook zelfs de gehele tijd van Christus’ eerste komst tot Zijn laatste, de laatste dag en laatste ure in de Schrift wordt genaamd. |
| | |
4 Καὶ εἶδον θρόνους, καὶ ἐκάθισαν ἐπ’ αὐτούς, καὶ κρίμα ἐδόθη αὐτοῖς· καὶ τὰς ψυχὰς τῶν πεπελεκισμένων διὰ τὴν μαρτυρίαν Ἰησοῦ, καὶ διὰ τὸν λόγον τοῦ Θεοῦ, καὶ οἵτινες οὐ προσεκύνησαν τῷ θηρίῳ, οὔτε *τὴν εἰκόνα αὐτοῦ, καὶ οὐκ ἔλαβον τὸ χάραγμα ἐπὶ τὸ μέτωπον αὐτῶν, καὶ ἐπὶ τὴν χεῖρα αὐτῶν· καὶ ἔζησαν, καὶ ἐβασίλευσαν μετὰ **Χριστοῦ ***τὰ χίλια ἔτη. * τὴν εἰκόνα St, B-edd, Sc, M-pt | τῇ εἰκόνι B-edd, Elz, M-pt ** Χριστοῦ St, B-edd, Sc | τοῦ Χριστοῦ B-edd, Elz, M *** τὰ χίλια St, B, Elz, M-pt | χίλια Sc, M-pt | | 4 11En ik zag tronen, en zij zaten op dezelve; den het oordeel werd hun gegeven; en ik zag
ede zielen dergenen die 12onthoofd waren om de getuigenis van Jezus, en om het Woord Gods, en die fhet beest en gdeszelfs beeld niet aangebeden hadden, en die hhet merkteken niet ontvangen hadden aan hun voorhoofd en aan hun hand; ien zij leefden en heersten als koningen met Christus, 13de duizend jaren. |
| 11 Sommigen nemen dit zitten op tronen, en geven van oordeel, voor de wederoprichting van Christus’ Rijk, zelfs ten tijde van den antichrist, waarvan terstond wordt gesproken, in welken tijd ook enige treffelijke mannen zijn opgestaan die de leer van den antichrist hebben veroordeeld, en zich tegen zijn rijk en leer hebben gesteld. Waarvan Openbaring 11 en 14 ook is geprofeteerd. Doch anderen nemen dit hier wel zo bekwamelijk van dezelfde personen waarvan hier terstond wordt gesproken; namelijk die onthoofd zijn om de getuigenis van Christus, en die het beest niet hebben aangebeden; die na hun dood hier in tronen worden gezet en oordeel ontvangen, omdat zij met Christus in den hemel, naar hun zielen, hebben getriomfeerd; niettegenstaande de aardse mensen en aanbidders van het beest hen voor ketters en verdoemde mensen hadden veroordeeld. Zie dergelijke belofte Openb. 3:21. Matth. 19:28. |
| Openbaring 11 EN mij werd een rietstok gegeven, een meetroede gelijk; en de Engel stond en zeide: Sta op, en meet den tempel Gods en het altaar, en degenen die daarin aanbidden. Openb. 3:21 Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon. Matth. 19:28 En Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. |
| d Openb. 6:10. |
| Openb. 6:10 En zij riepen met grote stem, zeggende: Hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen? |
| e Openb. 6:9. |
| Openb. 6:9 En toen Het het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen dergenen die gedood waren om het Woord Gods, en om de getuigenis die zij hadden. |
| 12 Gr. met de bijl gedood. |
| f Openb. 13:12. |
| Openb. 13:12 En het oefent al de macht van het eerste beest in tegenwoordigheid van hetzelve, en het maakt dat de aarde en die daarin wonen, het eerste beest aanbidden, welks dodelijke wond genezen was. |
| g Openb. 13:15. |
| Openb. 13:15 En hetzelve werd macht gegeven om het beeld van het beest een geest te geven, opdat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken dat allen die het beeld van het beest niet zouden aanbidden, gedood zouden worden. |
| h Openb. 13:16. |
| Openb. 13:16 En het maakt dat het aan allen, kleinen en groten, en rijken en armen, en vrijen en dienstknechten, een merkteken geeft aan hun rechterhand of aan hun voorhoofden, |
| i Openb. 6:11. |
| Openb. 6:11 En aan een iegelijk werden lange witte klederen gegeven, en hun werd gezegd dat zij nog een kleinen tijd rusten zouden, totdat ook hun mededienstknechten en hun broeders zouden vervuld zijn, die gedood zouden worden gelijk als zij. |
| 13 Namelijk en altijd daarna. Want die in den hemel met Christus regeert, wordt nimmermeer uitgeworpen. Zie Openb. 3:12. |
| Openb. 3:12 Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en den naam der stad Mijns Gods, namelijk
des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam. |
| | |
5 οἱ δὲ λοιποὶ τῶν νεκρῶν οὐκ ἀνέζησαν ἕως τελεσθῇ τὰ χίλια ἔτη. αὕτη ἡ ἀνάστασις ἡ πρώτη. | | 5 Maar de 14overigen der doden 15werden niet weder levend, 16totdat de duizend jaren geëindigd waren. 17Deze is de eerste opstanding. |
| 14 Dat is, die in hun zonden en bijgelovigheden dood waren; gelijk dit woord doden ook genomen wordt Matth. 8:22. Joh. 5:25. 1 Tim. 5:6. |
| Matth. 8:22 Doch Jezus zeide tot hem: Volg Mij, en laat de doden hun doden begraven. Joh. 5:25 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. 1 Tim. 5:6 Maar die haar wellust volgt, die is levend gestorven. |
| 15 Dat is, stonden uit hun zonden niet op, of bekeerden zich niet; gelijk in dergelijke zaak gesproken wordt Openb. 9:20. |
| Openb. 9:20 En de overige mensen, die niet gedood zijn door deze plagen, hebben zich niet bekeerd van de werken hunner handen, dat zij niet zouden aanbidden de duivelen, en de gouden en zilveren en koperen en stenen en houten afgoden, die noch zien kunnen, noch horen, noch wandelen; |
| 16 Dat is, zelfs niet al den tijd dat de satan gebonden is geweest; veel minder daarna als de satan weder was losgelaten. Zie dergelijke wijze van spreken 2 Sam. 6:23. Matth. 1:25. |
| 2 Sam. 6:23 Michal nu, Sauls dochter, had geen kind, tot den dag van haar dood toe. Matth. 1:25 En bekende haar niet, totdat zij dezen haar eerstgeboren Zoon gebaard had, en heette Zijn Naam JEZUS. |
| 17 Namelijk uit den dood der zonde; gelijk de val in de zonde de eerste dood is, en het eerste sterven des mensen naar den geest. Zie dergelijke wijze van spreken Joh. 5:25. Ef. 2:5; 5:14. Kol. 3:1. |
| Joh. 5:25 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. Ef. 2:5 Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons
levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden), Ef. 5:14 Daarom zegt Hij: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. |
| | |
6 μακάριος καὶ ἅγιος ὁ ἔχων μέρος ἐν τῇ ἀναστάσει τῇ πρώτῃ· ἐπὶ τούτων ὁ θάνατος ὁ δεύτερος οὐκ ἔχει ἐξουσίαν, ἀλλ’ ἔσονται ἱερεῖς τοῦ Θεοῦ καὶ τοῦ Χριστοῦ, καὶ βασιλεύσουσι μετ’ αὐτοῦ χίλια ἔτη. | | 6 Zalig en heilig is hij 18die deel heeft in de eerste opstanding; over dezen heeft 19de tweede dood geen macht, maar zij zullen k20priesters van God en Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen heersen duizend jaren. |
| 18 Dat is, die de eerste opstanding deelachtig is; gelijk deze wijze van spreken ook genomen wordt Joh. 13:8. Hand. 8:21. |
| Joh. 13:8 Petrus zeide tot Hem: Gij zult mijn voeten niet wassen in der eeuwigheid. Jezus antwoordde hem: Indien Ik u niet was, gij hebt geen deel met Mij. Hand. 8:21 Gij hebt geen deel noch lot in dit woord, want uw hart is niet recht voor God. |
| 19 Deze tweede dood is de eeuwige dood, gelijk hierna vers 14 uitdrukkelijk wordt verklaard. Hier blijkt ook uit, dat deze opstanding geen lichamelijke opstanding is, maar een geestelijke; aangezien velen naar het lichaam ook zullen opstaan ten verderve. Zie Dan. 12:2. Joh. 5:29. |
| vers 14 En de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs; dit is de tweede dood. Dan. 12:2 En velen van hen die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing. Joh. 5:29 En zullen uitgaan: die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis. |
| k Jes. 61:6. 1 Petr. 2:9. Openb. 1:6; 5:10. |
| Jes. 61:6 Doch gijlieden zult priesters des HEEREN heten, men zal u dienaren onzes Gods noemen; gij zult het vermogen der heidenen eten en in hun heerlijkheid zult gij u roemen. 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. Openb. 5:10 En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. |
| 20 Zie hiervan, gelijk ook het volgende woord koningen, de verklaring op Openb. 1:6; 5:10. |
| Openb. 1:6 (kt.) En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. Openb. 5:10 (kt.) En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. |
| | De satan geheel overwonnen |
7 Καὶ ὅταν τελεσθῇ τὰ χίλια ἔτη, λυθήσεται ὁ Σατανᾶς ἐκ τῆς φυλακῆς αὐτοῦ, | | 7 En wanneer de duizend jaren zullen 21geëindigd zijn, zal de satan uit zijn 22gevangenis ontbonden worden; |
| 21 Zie de aant. hiervoor op vers 3. |
| vers 3 (kt.) En wierp hem in den afgrond, en sloot hem daarin, en verzegelde dien boven hem, opdat hij de volken niet meer verleiden zou, totdat de duizend jaren zouden geëindigd zijn. En daarna moet hij een kleinen tijd ontbonden worden. |
| 22 Gr. bewaring. |
| | |
8 καὶ ἐξελεύσεται πλανῆσαι τὰ ἔθνη τὰ ἐν ταῖς τέσσαρσι γωνίαις τῆς γῆς, τὸν Γὼγ καὶ τὸν Μαγώγ, συναγαγεῖν αὐτοὺς εἰς πόλεμον· ὧν ὁ ἀριθμὸς ὡς ἡ ἄμμος τῆς θαλάσσης. | | 8 En hij zal 23uitgaan 24om de volken te verleiden, 25die in de vier hoeken der aarde zijn, lden 26Gog en den Magog, om hen mte vergaderen tot den krijg; 27welker getal is als het zand aan de zee. |
| 23 Namelijk uit den afgrond, waarin hij tevoren gebonden was, om zich te voegen bij den antichrist, dien hij tevoren zijn macht had overgegeven, en die een tijdlang de gemeente van Christus alleen had verdrukt. |
| 24 Dit verstaan velen van de geestelijke verleiding, waardoor gehele volken meer en meer tot nieuwe afgoderij en heidense bijgelovigheden, hoewel onder een anderen titel, zijn gebracht. Zie ook Openb. 9:20, enz. |
| Openb. 9:20 En de overige mensen, die niet gedood zijn door deze plagen, hebben zich niet bekeerd van de werken hunner handen, dat zij niet zouden aanbidden de duivelen, en de gouden en zilveren en koperen en stenen en houten afgoden, die noch zien kunnen, noch horen, noch wandelen; |
| 25 Dat is, in de gehele wereld, of in alle landen der wereld. Want van deze verleiding zijn weinig of geen gehele volken in het oosten of westen, ten tijde van de wederloslating des satans, en enigen tijd daarna, geheel vrij geweest. |
| l Ez. 38:2; 39:1. |
| Ez. 38:2 Mensenkind, zet uw aangezicht tegen Gog, het land van Magog, den hoofdvorst van Mesech en Tubal, en profeteer tegen hem, Ez. 39:1 VOORTS, gij mensenkind, profeteer tegen Gog, en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Gog, hoofdvorst van Mesech en Tubal. |
| 26 Sommigen verstaan bij deze twee volken dezelfde volken die in het voorgaande lid zijn genoemd. Doch het schijnt niet dat al de volken op de vier hoeken der aarde hier Gog en Magog genoemd kunnen worden, maar dat het alleen een deel van die volken der aarde zijn, die behalve dat zij van den draak in zaken van den godsdienst zijn verleid tot hun verderf, ook van hem verleid en opgestookt zijn tot een krijg, die in den tekst wordt verhaald. Welke nu deze Gog en Magog zij, is verscheiden gevoelen. Doch met de zaak zelve en met de plaats Ezechiël 38 en 39, waarop deze profetie ziet, komt het best overeen het gevoelen dergenen die zeggen, dat gelijk God bij Ezechiël het volk van Israël, dat Hij beloofd had uit Babylonië te verlossen, voorzegt wat zwarigheden hun daarna in het heilige land, door de omliggende heidenen van Azië, Syrië en Egypte, die bij Ezechiël Gog en Magog worden genoemd, zouden overkomen, eer Christus in het vlees zou geopenbaard worden, waaruit hen God wonderbaarlijk zou verlossen, gelijk in het eerste en tweede boek der Makkabeeën is te lezen; dat alzo ook na de beëindiging van de duizend jaren, en loslating des satans, voor de tweede komst van Christus, de Turken, Tartaren en Saracenen, die in de gewesten van Gog en Magog meest hun woonplaatsen hebben, met het overblijfsel van het antichristelijke rijk, het christendom zouden bestrijden, en met zware oorlogen drukken, waaruit God hen wonderbaarlijk zou verlossen, en die eindelijk ook door Christus’ tweede komst zouden gedempt en nedergeslagen worden. |
| Ezechiël 38 WIJDERS geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
| m Openb. 16:14. |
| Openb. 16:14 Want het zijn geesten der duivelen, en zij doen tekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om die te vergaderen tot den krijg van dien groten dag des almachtigen Gods. |
| 27 Zie hiervan breder Openb. 9:16 en vervolgens. |
| Openb. 9:16 En het getal van de heirlegers der ruiterij was tweemaal tienduizenden der tienduizenden; en ik hoorde hun getal. |
| | |
9 καὶ ἀνέβησαν ἐπὶ τὸ πλάτος τῆς γῆς, καὶ ἐκύκλωσαν τὴν παρεμβολὴν τῶν ἁγίων καὶ τὴν πόλιν τὴν ἠγαπημένην· καὶ κατέβη πῦρ ἀπὸ τοῦ Θεοῦ ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, καὶ κατέφαγεν αὐτούς. | | 9 En zij zijn opgekomen op de breedte der aarde, en omringden 28de legerplaats der heiligen en de geliefde stad; 29en er kwam vuur neder van God uit den hemel, en heeft hen verslonden. |
| 28 Alzo wordt het christendom genoemd, omdat God Zijn heiligen en getekenden daarin altijd heeft gehad, en tot het einde der wereld zal hebben, al is er grote verdorvenheid in den godsdienst en zeden van velen geweest, gelijk het volk van Israël Gods volk doorgaans wordt genaamd, en de stad Jeruzalem de heilige stad; ook als zij in dezen zeer waren verdorven. Zie Jes. 1:3, 21. Matth. 4:5. Luk. 19:46. |
| Jes. 1:3 Een os kent zijn bezitter en een ezel de kribbe zijns heren; maar
Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet. Jes. 1:21 Hoe is de getrouwe stad tot een hoer geworden! Zij was vol recht, gerechtigheid herbergde daarin, maar nu doodslagers. Matth. 4:5 Toen nam Hem de duivel mede naar de heilige stad en stelde Hem op de tinne des tempels, Luk. 19:46 Zeggende tot hen: Er is geschreven: Mijn huis is een huis des gebeds; maar gij hebt dat tot een kuil der moordenaars gemaakt. |
| 29 Dit kan enigszins verstaan worden van vele buitengewone hulpbewijzen, die God den Christenen tegen de Turken en Tartaren heeft verleend, en als te hopen is, nog verlenen zal, gelijk dergelijke wijze van spreken van Gog en Magog gebruikt wordt, Ez. 38:22. Doch kan ook verstaan worden van het laatste geweld van deze en dergelijke natiën, dat zij nevens den antichrist nog doen zullen, om de christenheid geheel uit te roeien, voor den laatsten dag, als wanneer Christus in Zijn laatste komst hen onverwacht zal overvallen, gelijk van het antichristelijke heirleger hiervoor Openb. 19:20 geprofeteerd is. Dit wordt ook uit de volgende verzen bevestigd. |
| Ez. 38:22 En Ik zal met hem rechten door pestilentie en door bloed; en Ik zal een overstelpenden plasregen en grote hagelstenen, vuur en zwavel regenen op hem en op zijn benden en op de vele volken die met hem zullen zijn. Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |
| | |
10 καὶ ὁ διάβολος ὁ πλανῶν αὐτοὺς ἐβλήθη εἰς τὴν λίμνην τοῦ πυρὸς καὶ θείου, ὅπου τὸ θηρίον καὶ ὁ ψευδοπροφήτης· καὶ βασανισθήσονται ἡμέρας καὶ νυκτὸς εἰς τοὺς αἰῶνας τῶν αἰώνων. | | 10 En de duivel, die hen verleidde, nwerd geworpen 30in den poel des vuurs en sulfers, alwaar ohet beest en de valse profeet zijn; en zij zullen pgepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid. |
| n Dan. 7:11. Openb. 19:20. |
| Dan. 7:11 Toen zag ik toe vanwege de stem der grote woorden welke die hoorn sprak; ik zag toe, totdat het dier gedood en zijn lichaam verdaan werd, en overgegeven om van het vuur verbrand te worden. Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |
| 30 Dat is, in de hel, om daar eeuwiglijk te blijven. Zie ook Openb. 19:20. Matth. 25:41. 1 Kor. 15:24. |
| Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. Matth. 25:41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. 1 Kor. 15:24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, wanneer Hij zal tenietgedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht. |
| o Openb. 19:20. |
| Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |
| p Openb. 14:10. |
| Openb. 14:10 Die zal ook drinken uit den wijn van den toorn Gods, die ongemengd ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns; en zal gepijnigd worden met vuur en sulfer voor de heilige engelen en voor het Lam. |
| | Het laatste oordeel |
11 Καὶ εἶδον θρόνον λευκὸν μέγαν, καὶ τὸν καθήμενον ἐπ’ αὐτοῦ οὗ ἀπὸ προσώπου ἔφυγεν ἡ γῆ καὶ ὁ οὐρανός, καὶ τόπος οὐχ εὑρέθη αὐτοῖς. | | 11 31En ik zag een groten witten troon, en Dengene Die daarop zat, van Wiens 32aangezicht de aarde en de hemel 33wegvlood, en geen plaats is voor die gevonden. |
| 31 Gelijk de vorige gezichten met den uitersten dag zijn geëindigd, alzo eindigt ook dit gezicht in denzelven. Die hier gezien wordt, is Christus, een Rechter der levenden en der doden, Die in de wolken Zijn rechterstoel zal oprichten, gelijk Hij Zelf betuigt Matth. 25:31. Zie ook Hand. 17:31. |
| Matth. 25:31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. Hand. 17:31 Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen door een Man Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft. |
| 32 Dat is, majesteit en heerlijkheid. |
| 33 Zie dergelijke wijze van spreken Openb. 6:14; 16:20, waardoor de ondergang en verandering van hemel en aarde die nu zijn, te kennen wordt gegeven; waarvan zie nadere en verscheidene verklaringen in de aantt. op 2 Petr. 3:10. |
| Openb. 6:14 En de hemel is weggeweken, als een boek dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen. Openb. 16:20 En alle eiland is gevloden, en de bergen zijn niet gevonden. 2 Petr. 3:10 (kt.) Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. |
| | |
12 καὶ εἶδον τοὺς νεκρούς, μικροὺς καὶ μεγάλους, ἑστῶτας ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ, καὶ βιβλία ἠνεῴχθησαν· καὶ βιβλίον ἄλλο ἠνεῴχθη, ὅ ἐστι τῆς ζωῆς· καὶ ἐκρίθησαν οἱ νεκροὶ ἐκ τῶν γεγραμμένων ἐν τοῖς βιβλίοις, κατὰ τὰ ἔργα αὐτῶν. | | 12 En ik zag de doden, 34klein en groot, 35staande voor God; en 36de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, qdat 37des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, r38naar hun werken. |
| 34 Dat is, van alle conditiën en staten; hoewel sommigen dit ook van den ouderdom en statuur verstaan. Doch hetgeen hier onvolmaakt is, zal alsdan volmaakt worden, 1 Kor. 13:10. |
| 1 Kor. 13:10 Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen dat ten dele is, tenietgedaan worden. |
| 35 Dat is, staande voor den troon of rechterstoel van Christus, 2 Kor. 5:10, waaruit blijkt dat Christus ook de waarachtige God is. |
| 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. |
| 36 Namelijk der alwetendheid en voorzienigheid Gods, waarin opgetekend staat al het doen en laten der mensen. Zie dergelijk Dan. 7:10. Mal. 3:16. En is een gelijkenis, genomen van het gericht der mensen, en wijze van doen onder grote prinsen, waar notitie of kennis wordt gehouden van alles. Zie Esth. 6:1. Anderen verstaan het van de boeken der consciëntie van eenieder; hetwelk ook waar is, alzo die henzelven ook zal beschuldigen of ontschuldigen in dien dag. Zie Rom. 2:15, 16. |
| Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. Mal. 3:16 Alsdan spreken die den HEERE vrezen, eenieder tot zijn naaste: De HEERE merkt er toch op en hoort, en er is een gedenkboek voor Zijn aangezicht geschreven, voor degenen die den HEERE vrezen, en voor degenen die aan Zijn Naam gedenken. Esth. 6:1 IN denzelven nacht was de slaap van den koning geweken; en hij zeide dat men het boek der gedachtenissen, de kronieken, brengen zou, en zij werden in de tegenwoordigheid des konings gelezen. Rom. 2:15 Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntie medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen
beschuldigende of ook ontschuldigende.) Rom. 2:16 In den dag wanneer God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie. |
| q Ex. 32:32. Ps. 69:29. Filipp. 4:3. Openb. 3:5; 21:27. |
| Ex. 32:32 Nu dan, indien Gij hun zonde vergeven zult! Doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt. Ps. 69:29 Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden. Filipp. 4:3 En ik bid ook u, gij mijn oprechte metgezel, zijt dezen vrouwen
behulpzaam, die met mij gestreden hebben in het Evangelie, ook met Clemens en de andere mijn medearbeiders, welker namen zijn in het boek des levens. Openb. 3:5 Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Openb. 21:27 En in haar zal niet inkomen iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. |
| 37 Dat is, der genadige verkiezing Gods tot het eeuwige leven. Zie van hetzelve ook Openb. 3:5; 13:8; 17:8. |
| Openb. 3:5 Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Openb. 13:8 En allen die op de aarde wonen, zullen hetzelve aanbidden, welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens, des Lams Dat geslacht is, van de grondlegging der wereld. Openb. 17:8 Het beest dat gij gezien hebt, was en is niet; en het zal opkomen uit den afgrond, en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen, zullen verwonderd zijn (welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging der wereld), ziende het beest dat was en niet is, hoewel het is. |
| r Ps. 62:13. Jer. 17:10; 32:19. Matth. 16:27. Rom. 2:6; 14:12. 2 Kor. 5:10. Gal. 6:5. Openb. 2:23. |
| Ps. 62:13 En de goedertierenheid, o Heere, is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk. Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Jer. 32:19 Groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen); Matth. 16:27 Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen. Rom. 2:6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: Rom. 14:12 Zo dan, een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven. 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Gal. 6:5 Want een iegelijk zal zijn eigen pak dragen. Openb. 2:23 En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. |
| 38 Namelijk die zij in dit leven zullen gedaan hebben, hetzij goed of kwaad; gelijk Paulus daarbij voegt 2 Kor. 5:10, waarvan zie aldaar de verklaring. |
| 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. |
| | |
13 καὶ ἔδωκεν ἡ θάλασσα τοὺς ἐν αὐτῇ νεκρούς, καὶ ὁ θάνατος καὶ ὁ ᾅδης ἔδωκαν τοὺς ἐν αὐτοῖς νεκρούς· καὶ ἐκρίθησαν ἕκαστος κατὰ τὰ ἔργα αὐτῶν. | | 13 En de zee gaf de doden die in haar waren; en 39de dood en 40de hel gaven de doden die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken. |
| 39 Door het woord hel wordt van velen verstaan het graf, en door het woord dood alle andere plaatsen waar de dode lichamen verstrooid zouden mogen zijn; gelijk het vuur, de lucht, de vogelen en wrede gedierten vele lichamen hebben verslonden, die alle door Gods macht tevoorschijn gebracht zullen worden, waar zij ook zouden mogen zijn. Want Die alles uit niet heeft geschapen, zal ook lichtelijk uit al de elementen der wereld de lichamen bijeen kunnen vergaderen, die ooit in de wereld zijn geweest. |
| 40 Of: het graf. |
| | |
14 καὶ ὁ θάνατος καὶ ὁ ᾅδης ἐβλήθησαν εἰς τὴν λίμνην τοῦ πυρός· οὗτός ἐστιν ὁ δεύτερος θάνατος. | | 14 En 41de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs; dit is 42de tweede dood. |
| 41 Dit wordt óf van den duivel verstaan, die de macht des doods had, Hebr. 2:14, óf, onder een oneigenlijke wijze van spreken, voor al hetgeen dat enigszins bedroeft of pijnlijk is; hetwelk uit de gehele wereld zal geweerd, en na dien tijd nergens dan in den eeuwigen poel des vuurs zal worden gevonden. |
| Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, |
| 42 Dat is, de eeuwige dood, alzo genaamd omdat zij op den dood der zonde, wanneer de mensen zich daarvan niet bekeren, noodwendiglijk volgt. |
| | |
15 καὶ εἴ τις οὐχ εὑρέθη ἐν τῇ βίβλῳ τῆς ζωῆς γεγραμμένος, ἐβλήθη εἰς τὴν λίμνην τοῦ πυρός. | | 15 En zo iemand 43niet gevonden werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in den poel des vuurs. |
| 43 Zie vers 12. |
| vers 12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. |