Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | De satan voor duizend jaar gebonden |
1 Καὶ εἶδον ἄγγελον καταβαίνοντα ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, ἔχοντα τὴν κλεῖδα τῆς ἀβύσσου, καὶ ἅλυσιν μεγάλην ἐπὶ τὴν χεῖρα αὐτοῦ. | | 1 EN ik zag een Engel afkomen uit den hemel, ahebbende den sleutel des afgronds en een grote keten in Zijn hand. a Openb. 1:18. a Openb. 1:18 En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods. |
2 καὶ ἐκράτησε τὸν δράκοντα, τὸν ὄφιν τὸν ἀρχαῖον, ὅς ἐστι διάβολος καὶ Σατανᾶς, καὶ ἔδησεν αὐτὸν χίλια ἔτη, | | 2 bEn Hij greep den draak, de oude slang, welke is de duivel en satanas, en bond hem duizend jaren; b 2 Petr. 2:4. Openb. 12:9. b 2 Petr. 2:4 Want indien God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; Openb. 12:9 En de grote draak is geworpen, namelijk
de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde, en zijn engelen zijn met hem geworpen. |
3 καὶ ἔβαλεν αὐτὸν εἰς τὴν ἄβυσσον, καὶ ἔκλεισεν αὐτόν, καὶ ἐσφράγισεν ἐπάνω αὐτοῦ, ἵνα μὴ πλανήσῃ τὰ ἔθνη ἔτι, ἄχρι τελεσθῇ τὰ χίλια ἔτη· καὶ μετὰ ταῦτα δεῖ αὐτὸν λυθῆναι μικρὸν χρόνον. | | 3 En wierp hem in den afgrond, en sloot hem daarin, en verzegelde dien boven hem, copdat hij de volken niet meer verleiden zou, totdat de duizend jaren zouden geëindigd zijn. En daarna moet hij een kleinen tijd ontbonden worden. c vers 8. Openb. 16:14, 16. c vers 8 En hij zal uitgaan om de volken te verleiden, die in de vier hoeken der aarde zijn, den Gog en den Magog, om hen te vergaderen tot den krijg; welker getal is als het zand aan de zee. Openb. 16:14 Want het zijn geesten der duivelen, en zij doen tekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om die te vergaderen tot den krijg van dien groten dag des almachtigen Gods. Openb. 16:16 En zij hebben hen vergaderd in de plaats welke in het Hebreeuws genaamd wordt Armagéddon. |
4 Καὶ εἶδον θρόνους, καὶ ἐκάθισαν ἐπ’ αὐτούς, καὶ κρίμα ἐδόθη αὐτοῖς· καὶ τὰς ψυχὰς τῶν πεπελεκισμένων διὰ τὴν μαρτυρίαν Ἰησοῦ, καὶ διὰ τὸν λόγον τοῦ Θεοῦ, καὶ οἵτινες οὐ προσεκύνησαν τῷ θηρίῳ, οὔτε *τὴν εἰκόνα αὐτοῦ, καὶ οὐκ ἔλαβον τὸ χάραγμα ἐπὶ τὸ μέτωπον αὐτῶν, καὶ ἐπὶ τὴν χεῖρα αὐτῶν· καὶ ἔζησαν, καὶ ἐβασίλευσαν μετὰ **Χριστοῦ ***τὰ χίλια ἔτη. * τὴν εἰκόνα St, B-edd, Sc, M-pt | τῇ εἰκόνι B-edd, Elz, M-pt ** Χριστοῦ St, B-edd, Sc | τοῦ Χριστοῦ B-edd, Elz, M *** τὰ χίλια St, B, Elz, M-pt | χίλια Sc, M-pt | | 4 En ik zag tronen, en zij zaten op dezelve; den het oordeel werd hun gegeven; en ik zag
ede zielen dergenen die onthoofd waren om de getuigenis van Jezus, en om het Woord Gods, en die fhet beest en gdeszelfs beeld niet aangebeden hadden, en die hhet merkteken niet ontvangen hadden aan hun voorhoofd en aan hun hand; ien zij leefden en heersten als koningen met Christus, de duizend jaren. d Openb. 6:10. e Openb. 6:9. f Openb. 13:12. g Openb. 13:15. h Openb. 13:16. i Openb. 6:11. d Openb. 6:10 En zij riepen met grote stem, zeggende: Hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen? e Openb. 6:9 En toen Het het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen dergenen die gedood waren om het Woord Gods, en om de getuigenis die zij hadden. f Openb. 13:12 En het oefent al de macht van het eerste beest in tegenwoordigheid van hetzelve, en het maakt dat de aarde en die daarin wonen, het eerste beest aanbidden, welks dodelijke wond genezen was. g Openb. 13:15 En hetzelve werd macht gegeven om het beeld van het beest een geest te geven, opdat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken dat allen die het beeld van het beest niet zouden aanbidden, gedood zouden worden. h Openb. 13:16 En het maakt dat het aan allen, kleinen en groten, en rijken en armen, en vrijen en dienstknechten, een merkteken geeft aan hun rechterhand of aan hun voorhoofden, i Openb. 6:11 En aan een iegelijk werden lange witte klederen gegeven, en hun werd gezegd dat zij nog een kleinen tijd rusten zouden, totdat ook hun mededienstknechten en hun broeders zouden vervuld zijn, die gedood zouden worden gelijk als zij. |
5 οἱ δὲ λοιποὶ τῶν νεκρῶν οὐκ ἀνέζησαν ἕως τελεσθῇ τὰ χίλια ἔτη. αὕτη ἡ ἀνάστασις ἡ πρώτη. | | 5 Maar de overigen der doden werden niet weder levend, totdat de duizend jaren geëindigd waren. Deze is de eerste opstanding. |
6 μακάριος καὶ ἅγιος ὁ ἔχων μέρος ἐν τῇ ἀναστάσει τῇ πρώτῃ· ἐπὶ τούτων ὁ θάνατος ὁ δεύτερος οὐκ ἔχει ἐξουσίαν, ἀλλ’ ἔσονται ἱερεῖς τοῦ Θεοῦ καὶ τοῦ Χριστοῦ, καὶ βασιλεύσουσι μετ’ αὐτοῦ χίλια ἔτη. | | 6 Zalig en heilig is hij die deel heeft in de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen kpriesters van God en Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen heersen duizend jaren. k Jes. 61:6. 1 Petr. 2:9. Openb. 1:6; 5:10. k Jes. 61:6 Doch gijlieden zult priesters des HEEREN heten, men zal u dienaren onzes Gods noemen; gij zult het vermogen der heidenen eten en in hun heerlijkheid zult gij u roemen. 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. Openb. 5:10 En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. |
| | De satan geheel overwonnen |
7 Καὶ ὅταν τελεσθῇ τὰ χίλια ἔτη, λυθήσεται ὁ Σατανᾶς ἐκ τῆς φυλακῆς αὐτοῦ, | | 7 En wanneer de duizend jaren zullen geëindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis ontbonden worden; |
8 καὶ ἐξελεύσεται πλανῆσαι τὰ ἔθνη τὰ ἐν ταῖς τέσσαρσι γωνίαις τῆς γῆς, τὸν Γὼγ καὶ τὸν Μαγώγ, συναγαγεῖν αὐτοὺς εἰς πόλεμον· ὧν ὁ ἀριθμὸς ὡς ἡ ἄμμος τῆς θαλάσσης. | | 8 En hij zal uitgaan om de volken te verleiden, die in de vier hoeken der aarde zijn, lden Gog en den Magog, om hen mte vergaderen tot den krijg; welker getal is als het zand aan de zee. l Ez. 38:2; 39:1. m Openb. 16:14. l Ez. 38:2 Mensenkind, zet uw aangezicht tegen Gog, het land van Magog, den hoofdvorst van Mesech en Tubal, en profeteer tegen hem, Ez. 39:1 VOORTS, gij mensenkind, profeteer tegen Gog, en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Gog, hoofdvorst van Mesech en Tubal. m Openb. 16:14 Want het zijn geesten der duivelen, en zij doen tekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om die te vergaderen tot den krijg van dien groten dag des almachtigen Gods. |
9 καὶ ἀνέβησαν ἐπὶ τὸ πλάτος τῆς γῆς, καὶ ἐκύκλωσαν τὴν παρεμβολὴν τῶν ἁγίων καὶ τὴν πόλιν τὴν ἠγαπημένην· καὶ κατέβη πῦρ ἀπὸ τοῦ Θεοῦ ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, καὶ κατέφαγεν αὐτούς. | | 9 En zij zijn opgekomen op de breedte der aarde, en omringden de legerplaats der heiligen en de geliefde stad; en er kwam vuur neder van God uit den hemel, en heeft hen verslonden. |
10 καὶ ὁ διάβολος ὁ πλανῶν αὐτοὺς ἐβλήθη εἰς τὴν λίμνην τοῦ πυρὸς καὶ θείου, ὅπου τὸ θηρίον καὶ ὁ ψευδοπροφήτης· καὶ βασανισθήσονται ἡμέρας καὶ νυκτὸς εἰς τοὺς αἰῶνας τῶν αἰώνων. | | 10 En de duivel, die hen verleidde, nwerd geworpen in den poel des vuurs en sulfers, alwaar ohet beest en de valse profeet zijn; en zij zullen pgepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid. n Dan. 7:11. Openb. 19:20. o Openb. 19:20. p Openb. 14:10. n Dan. 7:11 Toen zag ik toe vanwege de stem der grote woorden welke die hoorn sprak; ik zag toe, totdat het dier gedood en zijn lichaam verdaan werd, en overgegeven om van het vuur verbrand te worden. Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. o Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. p Openb. 14:10 Die zal ook drinken uit den wijn van den toorn Gods, die ongemengd ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns; en zal gepijnigd worden met vuur en sulfer voor de heilige engelen en voor het Lam. |
| | Het laatste oordeel |
11 Καὶ εἶδον θρόνον λευκὸν μέγαν, καὶ τὸν καθήμενον ἐπ’ αὐτοῦ οὗ ἀπὸ προσώπου ἔφυγεν ἡ γῆ καὶ ὁ οὐρανός, καὶ τόπος οὐχ εὑρέθη αὐτοῖς. | | 11 En ik zag een groten witten troon, en Dengene Die daarop zat, van Wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvlood, en geen plaats is voor die gevonden. |
12 καὶ εἶδον τοὺς νεκρούς, μικροὺς καὶ μεγάλους, ἑστῶτας ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ, καὶ βιβλία ἠνεῴχθησαν· καὶ βιβλίον ἄλλο ἠνεῴχθη, ὅ ἐστι τῆς ζωῆς· καὶ ἐκρίθησαν οἱ νεκροὶ ἐκ τῶν γεγραμμένων ἐν τοῖς βιβλίοις, κατὰ τὰ ἔργα αὐτῶν. | | 12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, qdat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, rnaar hun werken. q Ex. 32:32. Ps. 69:29. Filipp. 4:3. Openb. 3:5; 21:27. r Ps. 62:13. Jer. 17:10; 32:19. Matth. 16:27. Rom. 2:6; 14:12. 2 Kor. 5:10. Gal. 6:5. Openb. 2:23. q Ex. 32:32 Nu dan, indien Gij hun zonde vergeven zult! Doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt. Ps. 69:29 Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden. Filipp. 4:3 En ik bid ook u, gij mijn oprechte metgezel, zijt dezen vrouwen
behulpzaam, die met mij gestreden hebben in het Evangelie, ook met Clemens en de andere mijn medearbeiders, welker namen zijn in het boek des levens. Openb. 3:5 Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Openb. 21:27 En in haar zal niet inkomen iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. r Ps. 62:13 En de goedertierenheid, o Heere, is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk. Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Jer. 32:19 Groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen); Matth. 16:27 Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen. Rom. 2:6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: Rom. 14:12 Zo dan, een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven. 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Gal. 6:5 Want een iegelijk zal zijn eigen pak dragen. Openb. 2:23 En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. |
13 καὶ ἔδωκεν ἡ θάλασσα τοὺς ἐν αὐτῇ νεκρούς, καὶ ὁ θάνατος καὶ ὁ ᾅδης ἔδωκαν τοὺς ἐν αὐτοῖς νεκρούς· καὶ ἐκρίθησαν ἕκαστος κατὰ τὰ ἔργα αὐτῶν. | | 13 En de zee gaf de doden die in haar waren; en de dood en de hel gaven de doden die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken. |
14 καὶ ὁ θάνατος καὶ ὁ ᾅδης ἐβλήθησαν εἰς τὴν λίμνην τοῦ πυρός· οὗτός ἐστιν ὁ δεύτερος θάνατος. | | 14 En de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs; dit is de tweede dood. |
15 καὶ εἴ τις οὐχ εὑρέθη ἐν τῇ βίβλῳ τῆς ζωῆς γεγραμμένος, ἐβλήθη εἰς τὴν λίμνην τοῦ πυρός. | | 15 En zo iemand niet gevonden werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in den poel des vuurs. |