Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Openbaring 19 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Openbaring 19

1 In den hemel wordt Hallelujah gezongen over het oordeel der grote hoer. 5 Een andere stem uit den troon vermaant alle dienstknechten Gods tot vreugde, omdat de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn bruid zich met fijn blinkend lijnwaad heeft toebereid. 9 Zij worden zalig gesproken, die tot deze bruiloft zijn geroepen. 10 De apostel valt den engel aan de voeten, maar wordt daarover berispt, en bevolen God aan te bidden. 11 Johannes ziet in een nieuw gezicht een wit paard, en Een Die daarop zat, Wiens gerechtigheid, vlammige ogen, bloedvervig kleed, verborgen Naam, gevolg, zwaard en ijzeren roede worden beschreven. 15 Deze treedt den wijnpersbak van Gods toorn, en is een Koning der koningen. 17 Een andere engel roept alle vogelen tot het eten van het vlees van alle veldoversten en van alle anderen in de grote slachting Gods. 19 Die vergaderd waren om te krijgen tegen Dien Die op het paard zat. 20 Maar het beest met den valsen profeet worden geworpen in den poel des vuurs. 21 En al hun aanhangers gedood door het zwaard.
  
De bruiloft des Lams
1 Καὶ μετὰ ταῦτα ἤκουσα *ὡς φωνὴν ὄχλου πολλοῦ μεγάλην ἐν τῷ οὐρανῷ, λέγοντος, Ἀλληλούϊα· ἡ σωτηρία καὶ ἡ δόξα καὶ ἡ τιμὴ καὶ ἡ δύναμις Κυρίῳ τῷ Θεῷ ἡμῶν·
* ὡς φωνὴν B-edd, Elz, M-pt | φωνὴν St, B-edd, Sc, M-pt
1 EN 1na dezen hoorde ik als een grote stem 2ener grote schare in den hemel, zeggende: 3Hallelujah; 4de zaligheid en de heerlijkheid en de eer en de kracht zij den Heere onzen God;
1 Dat is, nadat het roomse Babylon nu eindelijk, door een bijzonder oordeel Gods, was verbrand en uitgeroeid, gelijk in het voorgaande hoofdstuk verhaald is.
2 Namelijk van diegenen die met Christus in den hemel triomferen, en Zijn troon omringden, Openb. 7:9; gelijk zij tot dezen lofzang in het voorgaande hoofdstuk, vers 20, van den engel worden vermaand. verwijsteksten
3 Dat is, looft God. Een Hebreeuwse wijze van spreken, die in vele psalmen voorkomt; welke in de Griekse en andere kerken ook behouden is, omdat zij zeer gemeen en bekend was, gelijk ook het woord amen, hosanna, abba, enz.
4 Deze eigenschappen worden hier Gode niet toegewenst, alzo Hij die altijd heeft bezeten; maar worden in Hem erkend en geprezen, omdat Hij die metterdaad nu voor eenieder had geopenbaard. Zie dergelijk hiervoor Openb. 5:12; 7:12, en elders meer. verwijsteksten
   
2 ὅτι ἀληθιναὶ καὶ δίκαιαι αἱ κρίσεις αὐτοῦ· ὅτι ἔκρινε τὴν πόρνην τὴν μεγάλην, ἥτις ἔφθειρε τὴν γῆν ἐν τῇ πορνείᾳ αὐτῆς, καὶ ἐξεδίκησε τὸ αἷμα τῶν δούλων αὐτοῦ ἐκ τῆς χειρὸς αὐτῆς. 2 Want aZijn oordelen zijn 5waarachtig en rechtvaardig, dewijl Hij 6de grote hoer geoordeeld heeft, die de aarde verdorven heeft met haar hoererij, en Hij bhet bloed Zijner dienaren van haar hand gewroken heeft.
a Openb. 15:3; 16:7. verwijsteksten
5 Dat is, naar Zijn waarheid en rechtvaardigheid uitgevoerd; alzo Hij zulks tevoren den Zijnen had beloofd, en den vijanden Zijner gemeente gedreigd. Zie Ps. 9:9. verwijsteksten
6 Zie hiervoor Openb. 17:1. verwijsteksten
b Deut. 32:43. Openb. 18:20. verwijsteksten
   
3 καὶ δεύτερον εἴρηκαν, Ἀλληλούϊα· καὶ ὁ καπνὸς αὐτῆς ἀναβαίνει εἰς τοὺς αἰῶνας τῶν αἰώνων. 3 En zij zeiden 7ten tweeden male: Hallelujah. cEn haar rook gaat op 8in alle eeuwigheid.
7 Namelijk om aan te wijzen met hoe groten ernst zij zulks deden.
c Jes. 34:10. Openb. 14:11; 18:18. verwijsteksten
8 Gr. in de eeuwigheden der eeuwigheden.
   
4 καὶ *ἔπεσαν οἱ πρεσβύτεροι οἱ εἴκοσι καὶ τέσσαρες, καὶ τὰ τέσσαρα ζῶα, καὶ προσεκύνησαν τῷ Θεῷ τῷ καθημένῳ ἐπὶ τοῦ θρόνου, λέγοντες, Ἀμήν· Ἀλληλούϊα.
* ἔπεσαν St, B-edd, Sc, M-pt | ἔπεσον B-edd, Elz, M-pt
4 En 9de vier en twintig ouderlingen en de vier dieren vielen neder en aanbaden God, Die op den troon zat, zeggende: Amen, Hallelujah.
9 Namelijk die met de vier dieren rondom den troon Gods waren. Waarvan zie breder Openb. 4:4, 6; 5:8. verwijsteksten
   
5 καὶ φωνὴ ἐκ τοῦ θρόνου ἐξῆλθε, λέγουσα, Αἰνεῖτε τὸν Θεὸν ἡμῶν πάντες οἱ δοῦλοι αὐτοῦ, καὶ οἱ φοβούμενοι αὐτόν, καὶ οἱ μικροὶ καὶ οἱ μεγάλοι. 5 En een stem kwam 10uit den troon, zeggende: Looft onzen God, 11gij al Zijn dienstknechten, en gij die Hem vreest, beide klein en groot.
10 Namelijk des hemels, waarvan meermaals hiervoor is gezegd. Deze stem strekt daartoe, om alle dienstknechten Gods in den hemel en op aarde te vermanen tot een nieuwen lofzang over de weldaden die God Zijn gemeente in de laatste komst van Christus ten oordeel nu gaat bewijzen, gelijk uit de verklaring zal blijken.
11 Namelijk niet alleen gelovigen in den hemel en op aarde, maar ook engelen, die zichzelven mededienstknechten der gelovigen erkennen te zijn, vers 10. Openb. 22:9. verwijsteksten
   
6 καὶ ἤκουσα ὡς φωνὴν ὄχλου πολλοῦ, καὶ ὡς φωνὴν ὑδάτων πολλῶν, καὶ ὡς φωνὴν βροντῶν ἰσχυρῶν, *λέγοντας, Ἀλληλούϊα· ὅτι ἐβασίλευσε Κύριος ὁ Θεὸς ὁ παντοκράτωρ.
* λέγοντας St, B-edd, Sc, M-pt | λεγόντων B-edd, Elz, M-pt
6 En ik hoorde als een stem ener 12grote schare en als een stem veler wateren en als een stem van sterke donderslagen, zeggende: Hallelujah; want de Heere, de almachtige God, 13heeft dals Koning geheerst.
12 Gr. vele.
13 Dat is, nu komt de tijd dat Hij al Zijn vijanden onder onze voeten gebracht hebbende, en het rijk des antichrists, des satans en der wereld vernietigd hebbende, alleen zal heersen, en zulks voor de gehele wereld zal betonen, 1 Kor. 15:24. Want hoewel Hij altijd als Koning heeft geheerst, zo is Zijn Rijk onder velen, door de tirannie dezer anderen, en door Zijn verdraagzaamheid in dit alles, naar het oordeel der wereld, zeer verduisterd geweest. verwijsteksten
d Openb. 11:17. verwijsteksten
   
7 χαίρωμεν καὶ ἀγαλλιώμεθα, καὶ δῶμεν τὴν δόξαν αὐτῷ· ὅτι ἦλθεν ὁ γάμος τοῦ ἀρνίου, καὶ ἡ γυνὴ αὐτοῦ ἡτοίμασεν ἑαυτήν. 7 Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven, en Hem de heerlijkheid geven; ewant 14de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn vrouw 15heeft zichzelve bereid;
e Matth. 22:2. Luk. 14:16. verwijsteksten
14 Dat is, de nadere vereniging en volle verheerlijking der gemeente van Christus in den hemel met haar Bruidegom Christus is nabij. Welke gelijkenis ook doorgaans elders wordt gebruikt. Zie Mark. 2:19, 20. Joh. 3:29. 2 Kor. 11:2. Ef. 5:23, enz. verwijsteksten
15 Namelijk tot deze nadere vereniging en volle verheerlijking; welke bereiding niet voortkomt uit haar natuurlijke krachten, maar uit genade die haar van haar Bruidegom is geschonken, gelijk het volgende vers uitwijst. Zie ook Ez. 16:3, enz. 2 Kor. 3:5. Ef. 5:26. Filipp. 1:29. verwijsteksten
   
8 καὶ ἐδόθη αὐτῇ ἵνα περιβάληται βύσσινον καθαρὸν καὶ λαμπρόν· τὸ γὰρ βύσσινον τὰ δικαιώματά ἐστι τῶν ἁγίων. 8 En haar is gegeven dat zij bekleed worde met rein en blinkend fijn lijnwaad; want dit fijn lijnwaad 16zijn 17de rechtvaardigmakingen der heiligen.
16 Dat is, betekenen, gelijk hiervoor Openb. 1:20; 17:15, 18. verwijsteksten
17 Of: rechtvaardigheden, namelijk niet waardoor wij in onszelven, maar waardoor wij voor God rechtvaardig zijn, welke is de rechtvaardigheid van Christus, die ons door het geloof wordt toegerekend, 2 Kor. 5:21. En is als een zuiver wit kleed, waardoor onze naaktheid voor Gods aangezicht wordt bedekt; zie Rom. 13:14. 1 Kor. 1:30. Gal. 3:27. Openb. 7:13; waaruit de heiligmaking des Geestes haar oorsprong heeft, die hiernamaals in ons ook zal volmaakt worden. verwijsteksten
   
9 καὶ λέγει μοι, Γράψον, Μακάριοι οἱ εἰς τὸ δεῖπνον τοῦ γάμου τοῦ ἀρνίου κεκλημένοι. καὶ λέγει μοι, Οὗτοι οἱ λόγοι ἀληθινοί εἰσι τοῦ Θεοῦ. 9 En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zijn zij 18die geroepen zijn 19tot het avondmaal van de bruiloft des Lams. En hij zeide tot mij: f20Deze zijn de waarachtige woorden Gods.
18 Namelijk met een roeping naar Gods voornemen; want die heeft Hij gerechtvaardigd en verheerlijkt, Rom. 8:30. Anderszins zo zijn er ook geroepen tot deze bruiloft, met de uitwendige roeping, die daarna buiten zullen geworpen worden. Zie Matth. 22:11, enz. verwijsteksten
19 Alzo genaamd, omdat de bruiloften des avonds bij de ouden plachten gehouden te worden, Matth. 25:1, en dat ze hier zal beginnen op het einde der wereld, of ten uitersten dage. verwijsteksten
f Openb. 21:5. verwijsteksten
20 Namelijk waardoor ons deze zaligheid wordt beloofd, die wij derhalve met een vast geloof moeten aannemen, en waarvan wij de volbrenging te zijner tijd moeten verwachten.
   
10 καὶ ἔπεσον ἔμπροσθεν τῶν ποδῶν αὐτοῦ προσκυνῆσαι αὐτῷ· καὶ λέγει μοι, Ὅρα μή· σύνδουλός σου εἰμὶ καὶ τῶν ἀδελφῶν σου τῶν ἐχόντων τὴν μαρτυρίαν τοῦ Ἰησοῦ· τῷ Θεῷ προσκύνησον· ἡ γὰρ μαρτυρία τοῦ Ἰησοῦ ἐστὶ τὸ πνεῦμα τῆς προφητείας. 10 gEn ik viel neder voor zijn voeten 21om hem te aanbidden, en hij zeide tot mij: hZie dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben; 22aanbid God. Want de getuigenis van Jezus 23is de geest der profetie.
g Openb. 22:8. verwijsteksten
21 Namelijk daartoe uit menselijke zwakheid bewogen zijnde, zo door de heerlijkheid des engels, als door de aangename verkondiging die hij deed van de komst der bruiloft des Lams; gelijk in Cornelius dergelijk aan Petrus is geschied, Hand. 10:25. En hoewel Johannes dezen engel voor God Zelven niet hield, nochtans omdat deze eer de maat te buiten ging, en iets Goddelijks scheen te hebben, zo heeft de engel dezelve geweigerd aan te nemen, zo hier als hierna Openb. 22:9, gelijk ook de dienst der engelen van Paulus in het gemeen wordt verboden, Kol. 2:18. verwijsteksten
h Hand. 10:26; 14:14. Openb. 22:9. verwijsteksten
22 Namelijk Wien deze eer der ware aanbidding alleen toekomt, Matth. 4:10. verwijsteksten
23 Dat is, eenzelfde zaak met den geest der profetie, en van één waardigheid. Waaruit hij bewijst dat zij beide dienstknechten van Jezus Christus zijn, dewijl hij den geest der profetie had ontvangen om Johannes dit bekend te maken, Openb. 1:1, en Johannes insgelijks om dit voor de gemeente van Christuswege te betuigen. verwijsteksten
  
Christus treedt ten gerichte
11 Καὶ εἶδον τὸν οὐρανὸν ἀνεῳγμένον, καὶ ἰδού, ἵππος λευκός, καὶ ὁ καθήμενος ἐπ’ αὐτόν, καλούμενος πιστὸς καὶ ἀληθινός, καὶ ἐν δικαιοσύνῃ κρίνει καὶ πολεμεῖ. 11 24En ik zag 25den hemel geopend, en zie, i26een wit paard, en Die op hetzelve zat, was genaamd 27Getrouw en Waarachtig, en Hij oordeelt en 28voert krijg in gerechtigheid.
24 Hier begint het laatste deel van dit hoofdstuk, waarin Johannes, in een nieuw gezicht, de komst van Christus wordt vertoond, om Zijn gemeente ten enenmale te verlossen, en den antichrist, met al zijn aanhang, en alle andere vijanden der gemeente ten enenmale teniet te doen, gelijk uit het inzien van dit gehele verhaal blijkt. Doch sommigen menen dat hier beschreven wordt een andere komst van Christus door Zijn Geest en kracht, die Zijn laatste komst nog zou voorafgaan, in welke de Joden zouden bekeerd worden, en de overige gemeente hier in deze wereld met de Joden verenigd zijnde, over al haar vijanden zou triomferen, en een vreedzaam rijk genieten. Maar dit gevoelen kan niet bestaan met hetgeen hier gezegd wordt vers 20, dat in deze komst het beest en de valse profeet levend zijn geworpen in den poel des vuurs, hetwelk eerst in de laatste komst van Christus zal geschieden, gelijk ook de apostel uitdrukkelijk getuigt 2 Thess. 2:8. En ook omdat in deze komst van Christus, waarvan in dit hoofdstuk wordt gesproken, de bruiloft des Lams met Zijn bruid wordt gezegd te zullen geschieden, welke is de vereniging der gemeente van Christus ten uitersten dage met Christus, haar Bruidegom, Matth. 25:1, 13. Waarbij nog komt dat de staat der kerk van Christus voor Zijn laatste komst doorlopend in de Schrift wordt beschreven geheel anders te zullen zijn op de aarde dan dezen menen; gelijk breder aangetekend wordt Openb. 20:1. verwijsteksten
25 Namelijk om Christus, als den oppersten Rechter en Overste, den weg te openen, om met al Zijn hemelse heirscharen af te dalen tot verlossing Zijner gemeente, en tot straf van al Zijn en haar vijanden. Zie Matth. 24:30; 25:31. 1 Thess. 4:16. 2 Thess. 1:7. Jud. vs. 14, enz. verwijsteksten
i Openb. 6:2. verwijsteksten
26 Namelijk tot een teken van Zijn heerlijkheid en overwinning; gelijk Openb. 6:2 vertoond is, doch tot een ander einde. Waarvan zie aldaar de aant. verwijsteksten
27 Namelijk in het doen en uitvoeren van Zijn beloften en dreigementen.
28 Namelijk niet alleen tot bescherming van de Zijnen, maar ook tot rechtvaardige straf Zijner vijanden, Rom. 2:5, 6. verwijsteksten
   
12 οἱ δὲ ὀφθαλμοὶ αὐτοῦ ὡς φλὸξ πυρός, καὶ ἐπὶ τὴν κεφαλὴν αὐτοῦ διαδήματα πολλά· ἔχων ὄνομα γεγραμμένον ὃ οὐδεὶς *οἶδεν εἰ μὴ αὐτός,
* οἶδεν St, B-edd, Elz, Sc, M | εἶδεν B-edd
12 En Zijn ogen waren k29als een vlam vuurs en op Zijn hoofd waren 30vele koninklijke hoeden; en Hij had 31een Naam geschreven, dien niemand 32wist dan Hij Zelf.
k Openb. 1:14. verwijsteksten
29 Namelijk, gelijk Openb. 1:14, waardoor Hij alles doorziet, en Hem niets verborgen is. verwijsteksten
30 Namelijk in elkander gevlochten, tot een teken van Zijn menigvuldige heerschappij, ook boven den draak en het beest met zeven hoofden en tien gekroonde hoornen. Want Hij is Koning der koningen en Heere der heren, vers 16. verwijsteksten
31 Namelijk de eigen Zoon des oneindigen Vaders, Wiens eigenschap niemand ten volle verstaat, dan Hij Zelf, Joh. 1:18. Want hoewel ons ook zulks is geopenbaard, en Zijn Naam ook vers 13 wordt verklaard, zo kan nochtans geen schepsel dit volkomenlijk begrijpen, omdat deze geboorte onuitsprekelijk en eeuwig is. verwijsteksten
32 Of: kende.
   
13 καὶ περιβεβλημένος ἱμάτιον βεβαμμένον αἵματι· καὶ καλεῖται τὸ ὄνομα αὐτοῦ, Ὁ Λόγος τοῦ Θεοῦ. 13 En Hij was bekleed met een kleed ldat 33met bloed 34geverfd was; en Zijn Naam wordt genaamd m35het Woord Gods.
l Jes. 63:1. verwijsteksten
33 Namelijk zo ten aanzien van Zijn lijden voor ons, als ten aanzien van het bloed Zijner vijanden, waarmede Zijn kleed in deze slachting geverfd was. Zie hierna vers 15. Jes. 63:1, enz. verwijsteksten
34 Gr. ingedoopt.
m Joh. 1:1. 1 Joh. 1:1. verwijsteksten
35 Zie hiervan de aant. op Joh. 1:1. verwijsteksten
   
14 καὶ τὰ στρατεύματα *ἐν τῷ οὐρανῷ ἠκολούθει αὐτῷ ἐφ’ ἵπποις λευκοῖς, ἐνδεδυμένοι βύσσινον λευκὸν καὶ καθαρόν.
* ἐν St, B-edd, M-pt | τὰ ἐν B-edd, Elz, Sc, M-pt
14 En 36de heirlegers in den hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed 37met wit en rein nfijn lijnwaad.
36 Dat is, de heilige engelen, met welker heirkrachten Hij omsingeld zal komen, en de heilige zielen, die met Hem zullen nederdalen, om met hun lichamen wederom verenigd te worden, en alsdan ook deze triomf van Christus deelachtig te zijn. Zie 2 Kor. 5:8, 9, 10. verwijsteksten
37 Namelijk om hun zuiverheid en heerlijkheid te kennen te geven, als die komen zullen om te triomferen met Christus, hun Hoofd, Wiens kleed alleen met bloed over deze slachting geverfd is, en Die alleen met een zwaard en ijzeren roede gewapend is, omdat de eer van deze overwinning Hem alleen toekomt. Zie vers 21. Jes. 63:1, enz. verwijsteksten
n Matth. 28:3. Openb. 4:4; 7:9. verwijsteksten
   
15 καὶ ἐκ τοῦ στόματος αὐτοῦ ἐκπορεύεται ῥομφαία ὀξεῖα, ἵνα ἐν αὐτῇ πατάσσῃ τὰ ἔθνη· καὶ αὐτὸς ποιμανεῖ αὐτοὺς ἐν ῥάβδῳ σιδηρᾷ· καὶ αὐτὸς πατεῖ τὴν ληνὸν τοῦ οἴνου τοῦ θυμοῦ καὶ τῆς ὀργῆς τοῦ Θεοῦ τοῦ παντοκράτορος. 15 oEn 38uit Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede 39de heidenen slaan zou. En Hij zal hen hoeden p40met een ijzeren roede; qen 41Hij treedt den wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods.
o vers 21. Openb. 2:16. verwijsteksten
38 Zie van dit zwaard de verklaring vers 21. verwijsteksten
39 Of: volken, dat is, al de vijanden Zijner gemeente, die met den antichrist tegen Christus en Zijn Rijk zullen samenspannen. Zie Openb. 2:26, 27, alwaar deze plaats van den tweeden psalm ook op de leden van Christus wordt gepast. verwijsteksten
p Ps. 2:9. Openb. 2:27. verwijsteksten
40 Namelijk om die te vermorzelen, als aarden vaten, dewijl zij door den staf Zijns Woords zich niet hebben laten leiden.
q Jes. 63:3. Openb. 14:19, 20. verwijsteksten
41 Dat is, vertreedt en verplettert de vijanden Gods, gelijk de druiven in een wijnpersbak door een sterk man lichtelijk vertreden en vermorzeld worden. Zie Openb. 14:20. Jes. 63:3, waar deze gelijkenis door Christus ook wordt gebruikt. Zie ook dergelijk in Klgld. 1:15. verwijsteksten
   
16 καὶ ἔχει ἐπὶ τὸ ἱμάτιον καὶ ἐπὶ τὸν μηρὸν αὐτοῦ *τὸ ὄνομα γεγραμμένον, Βασιλεὺς βασιλέων καὶ Κύριος κυρίων.
* τὸ ὄνομα St, B, Elz | ὄνομα Sc, M
16 En Hij heeft 42op Zijn kleed en op Zijn dij dezen Naam geschreven: r43Koning der koningen en Heere der heren.
42 Dat is, op Zijn kleed hangende op Zijn dij, dat is, openlijk voor de ogen van eenieder, gelijk het kleed op de dij eens mans die te paard zit, meest gezien wordt, en meest openbaar is.
r 1 Tim. 6:15. Openb. 17:14. verwijsteksten
43 Welke titel door Paulus aan God den Vader wordt gegeven, 1 Tim. 6:15, en hiervoor ook aan Christus, Openb. 17:14, als Die niet alleen een Naam boven alle namen van God Zijn Vader heeft ontvangen, maar ook van eeuwigheid Gode evengelijk, en in de gestalte Gods was. Zie Joh. 10:29, 30. Filipp. 2:6. verwijsteksten
  
Het beest en zijn profeet verslagen
17 Καὶ εἶδον ἕνα ἄγγελον ἑστῶτα ἐν τῷ ἡλίῳ· καὶ ἔκραξε φωνῇ μεγάλῃ, λέγων πᾶσι τοῖς ὀρνέοις τοῖς πετωμένοις ἐν μεσουρανήματι, Δεῦτε καὶ συνάγεσθε εἰς τὸ δεῖπνον τοῦ μεγάλου Θεοῦ, 17 En ik zag een engel, 44staande in de zon; en hij riep met een grote stem, zeggende 45tot al de vogelen, die in het midden des hemels vlogen: sKomt herwaarts en vergadert u tot 46het avondmaal des groten Gods,
44 Namelijk om de gehele lucht door gehoord te worden; gelijk de herauten in hoge en luchtige plaatsen den last van hun opperbevelhebber plegen te verkondigen, om van eenieder gehoord te kunnen worden.
45 Een figuurlijke manier van spreken, genomen uit Jer. 12:9. Ez. 39:17, waardoor een overgrote nederlaag der vijanden Gods wordt te kennen gegeven, waarvan de dode en verslagen lichamen tot een prooi van de wilde vogelen en wrede gedierten gelaten worden. Maar dezen zullen hier na deze grote slachting Gods, in het dal Armageddon, Openb. 16:16, tot een prooi der duivelen en der hel overgegeven worden, gelijk vers 20 wordt verklaard. verwijsteksten
s Jer. 12:9. Ez. 39:17. verwijsteksten
46 Dat is, hetwelk God in Zijn toorn over deze Zijn vijanden voor u bereid heeft.
   
18 ἵνα φάγητε σάρκας βασιλέων, καὶ σάρκας χιλιάρχων, καὶ σάρκας ἰσχυρῶν, καὶ σάρκας ἵππων καὶ τῶν καθημένων ἐπ’ αὐτῶν, καὶ σάρκας πάντων, *ἐλευθέρων καὶ δούλων, καὶ μικρῶν καὶ μεγάλων.
* ἐλευθέρων St, B, Elz | ἐλευθέρων τε Sc, M
18 Opdat gij eet het vlees 47der koningen, en het vlees 48der oversten over duizend, en het vlees der sterken, en het vlees der paarden en dergenen die daarop zitten, en het vlees van alle vrijen en dienstknechten, en kleinen en groten.
47 Namelijk die den antichrist nog zullen aanhangen en voorstaan, en met hem tegen Christus zullen samenspannen, gelijk in het volgende vers wordt verklaard. Want enigen dezer koningen zullen deze hoer ook haten, en haar naakt stellen, en haar vlees eten, en haar verbranden, Openb. 17:16. verwijsteksten
48 Dat is, aller soorten van krijgslieden, waaruit een groot leger pleegt te bestaan.
   
19 Καὶ εἶδον τὸ θηρίον, καὶ τοὺς βασιλεῖς τῆς γῆς, καὶ τὰ στρατεύματα αὐτῶν συνηγμένα ποιῆσαι πόλεμον μετὰ τοῦ καθημένου ἐπὶ τοῦ ἵππου, καὶ μετὰ τοῦ στρατεύματος αὐτοῦ. 19 En 49ik zag het beest en de koningen der aarde en hun heirlegers vergaderd om krijg te voeren tegen Hem Die op het paard zat, en tegen Zijn heirleger.
49 Dat is, den antichrist zelven, die het hoofd van dit leger was, en die zijn drie onreine geesten had gezonden tot de koningen der aarde, om hen tot dezen laatsten krijg tegen Christus en Zijn kerk op te maken. Waarvan zie Openb. 16:13, 14. verwijsteksten
   
20 καὶ ἐπιάσθη τὸ θηρίον, καὶ μετὰ τούτου ὁ ψευδοπροφήτης ὁ ποιήσας τὰ σημεῖα ἐνώπιον αὐτοῦ, ἐν οἷς ἐπλάνησε τοὺς λαβόντας τὸ χάραγμα τοῦ θηρίου, καὶ τοὺς προσκυνοῦντας τῇ εἰκόνι αὐτοῦ· ζῶντες ἐβλήθησαν οἱ δύο εἰς τὴν λίμνην τοῦ πυρὸς τὴν καιομένην ἐν τῷ θείῳ· 20 En het beest 50werd gegrepen, en met hetzelve 51de valse profeet, tdie de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest vontvangen hadden, en die deszelfs beeld xaanbaden. Deze twee zijn ylevend geworpen in den poel des vuurs, die z52met sulfer brandt.
50 Namelijk door Christus’ macht, en dat levend, gelijk in het vervolg uitgedrukt staat.
51 Waarvan zie Openb. 16:13. Door deze twee wordt de geestelijke en wereldlijke heerschappij van den antichrist met al zijn gemijterde en gewapende ondergeschikten verstaan, die vóór allen van Christus met de hoogste straffen zullen worden gestraft, daar de andere verleide aardse en wereldse mensen ook wel hun straf, doch mindere, zullen dragen. Hetwelk met deze twee soorten van doding door den poel des vuurs en door het zwaard bekwamelijk wordt uitgedrukt. Zie dergelijk Matth. 5:22. verwijsteksten
t Deut. 13:1. Matth. 24:24. Openb. 13:12, 13; 16:14. verwijsteksten
v Openb. 13:16. verwijsteksten
x Openb. 13:15. verwijsteksten
y Dan. 7:11. Openb. 20:10. verwijsteksten
z Openb. 14:10. verwijsteksten
52 Dit wordt daarbij gevoegd, omdat het sulfer of zwavel uitnemend scherpe en zeer doordringende hitte geeft; waardoor de zwaarste pijn der hel wordt afgebeeld.
   
21 καὶ οἱ λοιποὶ ἀπεκτάνθησαν ἐν τῇ ῥομφαίᾳ τοῦ καθημένου ἐπὶ τοῦ ἵππου, τῇ ἐκπορευομένῃ ἐκ τοῦ στόματος αὐτοῦ· καὶ πάντα τὰ ὄρνεα ἐχορτάσθησαν ἐκ τῶν σαρκῶν αὐτῶν. 21 En de overigen werden gedood met het zwaard Desgenen Die op het paard zat, 53hetwelk uit Zijn mond ging; en al de vogelen werden verzadigd van hun vlees.
53 Dat is, door het vonnis of de sententie, die Hij tegen hen zal vellen, waarvan de engelen zullen uitvoerders zijn, Matth. 13:41, welke straf ook eeuwig zal zijn, gelijk hiervoor Openb. 14:9, 10, 11 betuigd is, en Matth. 25:41 van alle vervloekten ook betuigd wordt. verwijsteksten

Einde Openbaring 19